Toets H2

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica toets H2

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Où est-ce qu'on met (waar zet men)
ne.... pas ?

Slide 4 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je parle beaucoup
A
Je parle ne pas beaucoup
B
Je ne pas parle beaucoup
C
Je ne parle pas beaucoup

Slide 5 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Tout le monde travaille
A
Tout le monde ne pas travaille
B
Tout le monde travaille ne pas
C
Tout le monde ne travaille pas

Slide 6 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
La fille marche lentement
A
La fille marche ne pas lentement
B
La fille ne marche pas lentement
C
La fille ne pas marche lentement

Slide 7 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je suis triste
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 8 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est correct
A
Ce n'est pas correct
B
Ce ne est pas correct
C
C'est ne pas correct

Slide 9 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Laure habite à Paris
A
Laure ne habite pas à Paris
B
Laure n'habite pas à Paris
C
Laure habite ne pas à Paris

Slide 10 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je sais

Slide 11 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
La classe comprend

Slide 12 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Ça marche bien

Slide 13 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Je suis content

Slide 14 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Marie habite à Paris

Slide 15 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
Pierre est triste

Slide 16 - Open vraag

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 17 - Tekstslide

Welke is geen regelmatige werkwoorden op -er?
A
avoir
B
aimer
C
adorer
D
commencer

Slide 18 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op ER
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 19 - Sleepvraag

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden op -er?
A
es, es, e, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ent
C
es, es, e, ons, ez, ont
D
e, es, e, ons, ez, ont

Slide 20 - Quizvraag

Een regelmatige werkwoord ......
A
begint altijd met -er
B
eindigt altijd op - er

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de stam van de regelmatige werkwoorden op -er ?
A
het hele werkwoord - er
B
het hele werkwoord + er
C
de helft van het hele werkwoord
D
de laatste letter van het hele werkwoord weghalen

Slide 22 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 23 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 24 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 25 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 26 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

il............. (commander)
A
commandons
B
commandez
C
commande
D
commandent

Slide 27 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -ER
Je
tu
il,elle,on
nous
vous
ils, elles
arrivez
préfère
adorons
mangent
déteste
aimes

Slide 28 - Sleepvraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

Tu .................(parler) souvent.

Slide 29 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

Claire .................(manger) une pomme.

Slide 30 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

Vous .................(voyager) beaucoup.

Slide 31 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

Ils .................(adorer) les fraises!

Slide 32 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

Je .................(chercher) le supermarché.

Slide 33 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er tussen haakjes in de tegenwoordige tijd.

On .................(aider) le prof de français.

Slide 34 - Open vraag

De regelmatige werkwoorden worden allemaal op dezelfde manier vervoegd
A
oui
B
non

Slide 35 - Quizvraag

La classe a très bien travaillé  aujourd'hui !

Slide 36 - Tekstslide