Werkwoordspelling

Wekwoordspelling
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wekwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

De deur van de kast is sinds gisteren _____________.
sluiten [vt]
A
gesluit
B
sluiten
C
gesluid
D
gesloten

Slide 3 - Quizvraag

Tom _____________ zichzelf met een warme trui.
verwarmen [tt]
A
verwarmt
B
warmde
C
warmt
D
warmd

Slide 4 - Quizvraag

Vroeger _____________ Tanja daar helemaal niet van.
houden [vt]
A
houd
B
hield
C
hieldt
D
hielt

Slide 5 - Quizvraag

Jij _____________ vaak gelijk.
hebben [tt]
A
had
B
hebd
C
hebt
D
hebben

Slide 6 - Quizvraag

De kok heeft de soepkommen _____________.
vullen [vd]
A
vuldde
B
vulde
C
gevult
D
gevuld

Slide 7 - Quizvraag

We hebben de muur _____________.
spuiten [vd]
A
gespuit
B
gespoten
C
gespuid
D
gespooten

Slide 8 - Quizvraag

Afgelopen woensdag _____________ ik de kaas in stukjes.
snijden [vt]
A
sneed
B
sneet
C
gesneden
D
gesneeden

Slide 9 - Quizvraag

Mijn _____________hoofd doet pijn.
stoten [vd]
A
gestote
B
gestooten
C
gestotten
D
gestoten

Slide 10 - Quizvraag

De zenuwachtige leerling ... (stressen, tt) nu de toets dichterbij komt.
A
stresst
B
strest
C
stressed
D
stressd

Slide 11 - Quizvraag

Nu krijgen jullie een aantal open vragen.

Lees de zin goed en volg de stapjes!!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Lies ...... (blazen, vt) de elf kaarsjes op de taart in één keer uit.

Slide 14 - Open vraag

Kenny ....... (werven, tt) een paar nieuwe leden voor zijn schaakclub.

Slide 15 - Open vraag

Hoe heb jij die situatie ........ (aanpakken, vd)?

Slide 16 - Open vraag

Stan en Thomas ....... (verkennen, vt) de omgeving rondom de camping.

Slide 17 - Open vraag

Annemiek ..... (redden, tt) het niet meer om op tijd te komen.

Slide 18 - Open vraag

.....(Zijn, tt) Myla weer helemaal beter?

Slide 19 - Open vraag

Vandaag werd ik eerder van school ............. (ophalen, vd).

Slide 20 - Open vraag

Dit ongeluk ........ (bewijzen, tt) maar weer hoe gevaarlijk deze straat is.

Slide 21 - Open vraag

Dennis ........ (bereiken, vt) zijn vader pas bij de derde belpoging.

Slide 22 - Open vraag

De docent ........... (beantwoorden, tt) alle vragen van de kinderen.

Slide 23 - Open vraag

Na een jaar te hebben .......... (trainen, vd) ben ik klaar voor het kampioenschap.

Slide 24 - Open vraag

Is er iemand die de verklede man ............. (herkennen, tt)?

Slide 25 - Open vraag

Heb je de regels wel .................(handhaven, vd)?

Slide 26 - Open vraag

Anne .............(promoten, vt) haar idee in de klas.

Slide 27 - Open vraag

Holly ...... (vergeten, vt) haar huiswerk te doen.

Slide 28 - Open vraag

David en Samuel hebben samen wat op de piano .......... (pingelen, vd).

Slide 29 - Open vraag

Mijn vader ...... (strijden, tt) voor een beter milieu.

Slide 30 - Open vraag

Ik ........... (zappen, vt) van het ene naar het andere kanaal.

Slide 31 - Open vraag

Tim ......... (verdelen, tt) het snoepgoed eerlijk over de kinderen.

Slide 32 - Open vraag

....... (kunnen, vt) ik ook maar zo goed tekenen als Michelle.

Slide 33 - Open vraag

Mijn vader ...... (stoten, vt) zijn knie tegen de tafelpoot

Slide 34 - Open vraag

Diederik ...... (gapen, vt) ongegeneerd tijdens de geschiedenisles.

Slide 35 - Open vraag

Met mijn oom en tante ..... (beleven, vt) ik de gekste dingen.

Slide 36 - Open vraag

Ik ...... (hoeven, tt) geen aardappels meer.

Slide 37 - Open vraag

Mijn vader is vorige week .......... (opereren, vd).

Slide 38 - Open vraag

Lees bij de volgende vragen de zinnen goed en kies de zin de juist geschreven is.

Slide 39 - Tekstslide

In welke zin zijn allebei de werkwoorden goed gespeld?
A
De mensen vluchten weg toen het gebouw instortte.
B
De mensen vluchtten weg toen het gebouw instorte.
C
De mensen vluchtten weg toen het gebouw instortte.
D
De mensen vluchten weg toen het gebouw instorte.

Slide 40 - Quizvraag

In welke zin zijn allebei de werkwoorden goed gespeld?
A
De man bestelt vandaag iets anders dan dat hij gisteren heeft bestelt.
B
De man bestelt vandaag iets anders dan dat hij gisteren heeft besteld.
C
De man besteld vandaag iets anders dan dat hij gisteren heeft bestelt.
D
De man besteld vandaag iets anders dan dat hij gisteren heeft besteld

Slide 41 - Quizvraag

In welke zin zijn de werkwoorden goed gespeld?
A
Deze club heeft dit jaar veel nieuwe leden geworven.
B
Wij doorstaan de zware proef gisteren niet.
C
Ik heb die jas al twee jaar gedrogen.
D
Wie verschijndt daar achter het raam?

Slide 42 - Quizvraag