1/10 feiten, meningen, argumenten( lezen), betoog (schrijven

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je (weer)  benoemen wat een mening en feit zijn en kan deze herkennen en benoemen in een tekst;
  • kan je (weer) benoemen wat een argument is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
  • kan je aan de hand van de theorie feedback en tips geven op een zakelijke brief;
  • kan je aan de hand van een opdracht een zakelijke brief (her)schrijven.



Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Startvraag: wat is de goede volgorde
/vaste opbouw van een betoog?
1
2
3
4
Standpunt
Conclusie
Weerlegging
Tegenargumenten
Argumenten
Uitleg
Uitleg
Standpunt
Uitsmijter

Slide 5 - Sleepvraag

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken
1 Stelling (standpunt) introduceren 

Middenstuk
2 Drie argumenten  met uitleg 
3 Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging

Slot
4 Aansluiting met inleiding 
Conclusie + sterkste argumenten herhalen
Herhaling van standpunt (stelling) 
Uitsmijter

Slide 6 - Tekstslide

Aandachtspunten
- Spelling en formuleren
- Alineaindeling
- Signaalwoorden
- Geen tussenkopjes!

- Herschrijf de argumenten en informatie uit de artikelen in het eigen woorden, dus niet zo overschrijven!!! (parafraseren)

Slide 7 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een feit?

Wat zijn de kenmerken van een feit?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een mening?

Wat zijn de kenmerken van een mening?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een argument?

Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een argument?

Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een tegenargument?

Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een weerlegging?

Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 14 - Tekstslide

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen jouw mening (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument tegen het tegenargument --> het weerlegt het tegenargument en laat de lezer weer zien dat jouw mening klopt (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 15 - Tekstslide

Betoog
Een betoog is een tekst waarin je de lezer wilt overtuigen van jouw mening. Om je standpunt (of stelling) te verdedigen, gebruik je argumenten. Je maakt je argumenten duidelijker door er een voorbeeld of uitleg bij te geven.

Slide 16 - Tekstslide

Betoog
Zo schrijf je een betoog
-In de inleiding geef je kort je mening over het onderwerp. Je gebruikt signaalwoorden voor een mening, zoals Ik vind … Ik denk … Volgens mij … Ik ben van mening …

-In het middenstuk geef je argumenten voor jouw standpunt. Gebruik voor elk argument één alinea. In de eerste zin van elke alinea schrijf je je argument. Ga dan door op dezelfde regel en geef voorbeelden of een uitleg bij je argument. Je tekst wordt duidelijker als je in de eerste zin van een alinea een signaalwoord gebruikt, zoals ook, ten tweede, bovendien.
Voeg zo nodig een alinea toe voor een belangrijk tegenargument en weerleg dat argument.

-In het slot schrijf je je conclusie. Vaak herhaal je in de conclusie heel kort je mening en je argumenten. Gebruik in het slot een signaalwoord voor conclusie, zoals dus, kortom, dat betekent.

Tip: maak eerst een schrijfplan voordat je een betoog gaat schrijven. Zie het voorbeeld in de Naslag.

Slide 17 - Tekstslide

Betoog
 Jullie gaan op zoek naar achtergrondinformatie over het onderwerp. Dit doen jullie aan de hand van artikelen ( minimaal vier (4) stuks).
 In deze artikelen staan vóor- of nadelen van jullie stelling(=achtergrondinformatie).
 In de artikelen arceren jullie de informatie die jullie belangrijk vinden voor de stelling. Noteer onder de artikelen de bron (=URL) en voeg deze toe.
 Jullie geven aan waarom jullie deze artikelen hebben gekozen.
 Jullie zetten de argumenten (met onderbouwing) op een rijtje.
Daarna noteren jullie het tegenargument (met onderbouwing).
Tot slot geven jullie ook de weerlegging(met onderbouwing).
 Geef nu jullie conclusie. Het schriftelijke betoog is nu af.

--> gebruik niet geen woorden als ik/wij/ons/mij, maar het is of ... moet...: Energiedranken moeten worden verboden. Het is voor jonge kinderen schadelijk om koffie te drinken.
--> je schrijft de uit jouw artikelen geselecteerde argumenten, het tegenargument en de weerlegging uit jullie artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 18 - Tekstslide

Parafraseer de volgende zin:
'Dat vind ik echt een enorme rotstreek van je!', schreeuwde Hannah.

Slide 19 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het blauwe theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Maken: blz. 72, lezen 3 feit, mening, argumenten, opdracht 1 en 3 + blz. 80, schrijven 3 betoog, opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 20 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of onwaar is.
  • Een feit kan je controleren.
  • Hoeft verder niet meer te worden onderbouwd.
Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de afmetingen van een handbalveld op te zoeken =  een waar feit 
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen. = een onwaar feit. 

Slide 21 - Tekstslide

Mening/standpunt
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij/ons, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Voorbeeld:

Handbal is een vermoeiende sport.
  • Je kan het er mee een of oneens zijn
  • Je kan het NIET controleren
  • Het moet onderbouwd worden met meer argumenten!

Slide 22 - Tekstslide

Argument (reden waarom)
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. --> Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. 

Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

--> je schrijft de  uit jouw artikelen geselecteerde argumenten uit jouw artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 23 - Tekstslide

Argument (reden waarom)
  • Een argument is de uitleg waarmee je een mening verdedigt --> legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
  • Herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers

Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
--> vermoeiend ---> kun je mee eens of oneens zijn.
--> drie sets lang springen --> je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 24 - Tekstslide

Tegenargument eeen weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Mini voorbeeld:

Stelling: De opwarming van de aarde is een positieve ontwikkeling                                                                     


Om te beginnen  is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Dat is dan meteen weer goed voor het milieu, omdat mensen in de vakantie in eigenland kunnen blijven. Daardoor wordt er dan minder gevlogen en dat scheelt dus de uitstoot van stikstof.


Daar staat tegenover dat de kans dat je huidkanker krijgt, daardoor wel een stuk groter wordt (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging). Er wordt steeds betere en goedkopere zonnebrand geproduceerd en het wordt tegenwoordig zelfs in crèmes verwerkt, zodat je het niet apart hoeft te smeren.


--> je schrijft de uit jouw artikelen geselecteerde tegenargument en weerlegging uit jouw artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 25 - Tekstslide

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken - kort grappig verhaaltje, iets uit het nieuws of eigen ervaring.
1 Stelling (mening/standpunt) introduceren  --> het is..../ *iets* moet....
Middenstuk
2 Drie argumenten  met uitleg  --> Om te beginnen, daarnaast, bovendien, een ander...
3 Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging  --> daar staat tegenover, daarentegen, aan de ene kant... aan de andere kant, echter
Slot
4 Aansluiting met inleiding met een conclusie met herhaling sterkste argumenten + herhaling van (standpunt) stelling)   --> dus, kortom + uitsmijter

Slide 26 - Tekstslide

Inleiding - alinea 1
Zorg ervoor dat je de aandacht krijgt van de lezer van je betoog. Door bijvoorbeeld een anekdote, een actualiteit of de geschiedenis te gebruiken. Een schrijver kan:
  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.

In een betoog geef je jouw mening --> Het standpunt (stelling) noteer je in de inleiding van je betoog.

Voorbeeld van standpunt(stelling:
"Het drinken van energiedrankjes op school verboden moet worden verboden".

Slide 27 - Tekstslide

Middenstuk - alinea 2 t/m 5
In het middenstuk komt de inhoud van jouw betoog te staan.
Vier alinea's, gescheiden door witregels

Alinea 2 Argument 1 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld ' om te beginnnen' 

Alinea 3 Argument 2 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld ' daarnaast' 

Alinea 4Argument 3 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld 'bovendien' of 'een ander...'

Alinea 5 Tegenargument kort voorbeeld of uitleg met weerlegging met uitleg en/of voorbeeld 'aan de andere kant zijn er mensen...' + 'daar staat tegenover' voor de weerlegging

Slide 28 - Tekstslide

Slot - alinea 6
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 29 - Tekstslide

Uitsmijter
Het einde van het slot kan afgesloten worden met een uitsmijter. Een uitsmijter kan je herkennen aan:
  • Een pakkende zin die in je hoofd blijft hangen.
  • Een werkwoordspeling/ woordgrap of toepasselijke uitdrukking.
  • Een vraag aan de lezer waardoor hij blijft nadenken over de tekst.


Voorbeeld bij een tekst over overgewicht: “Want dik zijn, is niet vet!”

Slide 30 - Tekstslide

Waar staat wat?
  • Inleiding:  jouw mening (standpunt
  • Kern = vier alinea's: 
- drie argumenten voor jouw standpunt + uitleg
- één tegenargument met een weerlegging + uiteg bij de laatste
  • Slot: vat je mening samen met de bijhorende argumenten of trek een conclusie, herhaal je standpunt en sluit af met een uitsmijter (je laatste kans om de lezer te overtuigen!

WOORDKEUS: wees duidelijk en gebruik zo min mogelijk vage woorden als: misschien, wellicht, mogelijk, zou kunnen, eventueel
 

Slide 31 - Tekstslide

Betoog
 Jullie gaan op zoek naar achtergrondinformatie over het onderwerp. Dit doen jullie aan de hand van artikelen ( minimaal vier (4) stuks).
 In deze artikelen staan vóor- of nadelen van jullie stelling(=achtergrondinformatie).
 In de artikelen arceren jullie de informatie die jullie belangrijk vinden voor de stelling. Noteer onder de artikelen de bron (=URL) en voeg deze toe.
 Jullie geven aan waarom jullie deze artikelen hebben gekozen.
 Jullie zetten de argumenten (met onderbouwing) op een rijtje.
Daarna noteren jullie het tegenargument (met onderbouwing).
Tot slot geven jullie ook de weerlegging(met onderbouwing).
 Geef nu jullie conclusie. Het schriftelijke betoog is nu af.


--> je schrijft de uit jouw artikelen geselecteerde argumenten, het tegenargument en de weerlegging uit jullie artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 32 - Tekstslide

Aandachtspunten
- Spelling en formuleren
- Alineaindeling
- Signaalwoorden
- Geen tussenkopjes!

Slide 33 - Tekstslide

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 34 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 35 - Quizvraag

Staat hier een feit, of mening?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 36 - Quizvraag

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 37 - Quizvraag

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 38 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 39 - Quizvraag


Feit of mening?
De Martinitoren is een mooie, grote toren.
A
feit
B
mening

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
(A)Ik ga liever naar de bioscoop in de stad, (B) want de stoelen zijn daar fijner.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 41 - Quizvraag

(A)Er kan nog een trein aan komen, (B) dus je moet altijd wachten tot de bomen omhoog gaan.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 42 - Quizvraag

(A)Het boek is zo spannend, (B) dat ik het bijna weg wil leggen.
A
A =argument
B
B = argument

Slide 43 - Quizvraag

Parafraseer de volgende zinnen:
"Ik heb echt een hekel aan die klimaatplakkers op de A12!", schreeuwde de Minister van Verkeer.

Slide 44 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: blz. 72, lezen 3 feit, mening, argumenten, opdracht 1 en 3 + blz. 80, schrijven 3 betoog, opdracht 1 en 2
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 45 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kan je (weer) benoemen wat een mening en feit zijn en kan deze herkennen en benoemen in een tekst;
    • kan je (weer) benoemen wat een argument is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
    • kan je aan de hand van de theorie feedback en tips geven op een zakelijke brief;
    • kan je aan de hand van een opdracht een zakelijke brief (her)schrijven.



    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 46 - Tekstslide

    (A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
    A
    A = argument
    B
    B = argument

    Slide 47 - Quizvraag

    (A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
    A
    A = standpunt
    B
    B = standpunt

    Slide 48 - Quizvraag

    Willem-Alexander is de koning van Nederland.

    a: feit b: mening c: argument d: conclusie
    A
    Feit
    B
    Mening
    C
    Argument

    Slide 49 - Quizvraag



    Feit of mening?

    A
    mening
    B
    feit

    Slide 50 - Quizvraag

    Ik kan benoemen wat een mening, feit en argument zijn en kan deze herkennen en benoemen in een tekst.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 51 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 52 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 53 - Open vraag