2/10 argumententatiestructuren, betoog

Meer dan lezen
argumentatiestructuren
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

Meer dan lezen
argumentatiestructuren

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je benoemen hoe een betoog is opgebouwd;

  • heb je geoefend met een standpunt innemen, argumenteren en het schrijven van een betoog.



Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 6 - Tekstslide

Startvraag: wat is de goede volgorde
/vaste opbouw van een betoog?
1
2
3
4
Standpunt
Conclusie
Weerlegging
Tegenargumenten
Argumenten
Uitleg
Uitleg
Standpunt
Uitsmijter

Slide 7 - Sleepvraag

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen jouw mening (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument tegen het tegenargument --> het weerlegt het tegenargument en laat de lezer weer zien dat jouw mening klopt (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 8 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of onwaar is.
  • Een feit kan je controleren.
  • Hoeft verder niet meer te worden onderbouwd.
Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de afmetingen van een handbalveld op te zoeken =  een waar feit 
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen. = een onwaar feit. 

Slide 9 - Tekstslide

Mening/standpunt
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij/ons, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Voorbeeld:

Handbal is een vermoeiende sport.
  • Je kan het er mee een of oneens zijn
  • Je kan het NIET controleren
  • Het moet onderbouwd worden met meer argumenten!

Slide 10 - Tekstslide

Argument (reden waarom)
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. --> Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. 

Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

--> je schrijft de  uit jouw artikelen geselecteerde argumenten uit jouw artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 11 - Tekstslide

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken
Stelling (standpunt) introduceren 

Middenstuk
Drie argumenten  met uitleg 
Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging

Slot
Aansluiting met inleiding 
Conclusie + sterkste argumenten herhalen
Herhaling van standpunt (stelling) 
Uitsmijter

Slide 12 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging

Tegenargument is een argument tegen jouw standpunt. Een argument dat laat zien dat een tegenargument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Mini voorbeeld:

Stelling: De opwarming van de aarde is een positieve ontwikkeling                                                                     


Om te beginnen  is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Dat is dan meteen weer goed voor het milieu, omdat mensen in de vakantie in eigenland kunnen blijven. Daardoor wordt er dan minder gevlogen en dat scheelt dus de uitstoot van stikstof.


Daar staat tegenover dat de kans dat je huidkanker krijgt, daardoor wel een stuk groter wordt (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging). Er wordt steeds betere en goedkopere zonnebrand geproduceerd en het wordt tegenwoordig zelfs in crèmes verwerkt, zodat je het niet apart hoeft te smeren.


Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan betoog schrijven
Stap 1 Bepaal het onderwerp van je betoog.

Stap 2 Bedenk wat je allemaal over het onderwerp weet. Maak een woordweb of noteer wat je weet in steekwoorden en korte zinnen. Zoek zo nodig aanvullende informatie (→ Handig!: Stappenplan documenteren).

Stap 3 Bepaal op basis van je kennis over het onderwerp een mening of standpunt.

Stap 4 Noteer je standpunt. Dat is de hoofdgedachte van je betoog.

Stap 5 Noteer de argumenten bij je standpunt: feitelijke en waarderende. Kies de beste (het aantal is afhankelijk van de lengte van je betoog). Noteer ook eventuele tegenargumenten en bedenk hoe je die kunt weerleggen.


Slide 14 - Tekstslide

Stappenplan betoog schrijven
Stap 6 Maak een bouwplan zoals hieronder en noteer daarin:
  • het onderwerp van de tekst;
  • de hoofdgedachte van de tekst (je standpunt);
  • de argumenten en eventueel tegenargumenten + weerleggingen;
  • de inhoud van elke alinea in voldoende steekwoorden in kolom D; denk bij de inleiding ook aan een aandachtstrekker en bij het slot aan de herhaling van je standpunt, eventueel aangevuld met een aanbeveling, toekomstverwachting of aansluiting bij de inleiding.

Stap 7 Schrijf je betoog. Begin eventueel met het middenstuk en schrijf daarna inleiding en slot. Gebruik signaalwoorden waaraan het standpunt en de (tegen)argumenten goed te herkennen zijn.


Slide 15 - Tekstslide

Stappenplan betoog schrijven
Stap 8 Controleer je werk op spelfouten en formuleringsfouten.

Stap 9 Werk samen met een klasgenoot. Lees elkaars tekst en geef elkaar commentaar aan de hand van een feedbackformulier.

Stap 10 Verbeter zo nodig je tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken - kort grappig verhaaltje, iets uit het nieuws of eigen ervaring.
Stelling (mening/standpunt) introduceren  --> het is..../ *iets* moet....
Middenstuk
Twee argumenten  met uitleg  --> Om te beginnen, daarnaast, bovendien, een ander...
Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging  --> daar staat tegenover, daarentegen, aan de ene kant... aan de andere kant, echter
Slot
Aansluiting met inleiding met een conclusie met herhaling sterkste argumenten + herhaling van (standpunt) stelling)   --> dus, kortom + uitsmijter

Slide 17 - Tekstslide

Inleiding - alinea 1
Zorg ervoor dat je de aandacht krijgt van de lezer van je betoog. Door bijvoorbeeld een anekdote, een actualiteit of de geschiedenis te gebruiken.
Een schrijver kan daarnaast:
  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.
  • Het standpunt noteer je ook altijd in de inleiding van je betoog.


Voorbeeld van standpunt(stelling:
"Het drinken van energiedrankjes op school verboden moet worden verboden".

Slide 18 - Tekstslide

Middenstuk - alinea 2 t/m 5
In het middenstuk komt de inhoud van jouw betoog te staan.
Vier alinea's, gescheiden door witregels

Alinea 2 Argument 1 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld ' om te beginnnen' 

Alinea 3 Argument 2 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld ' daarnaast' 

Alinea 4Argument 3 met uitleg en/of voorbeelden - verbind met signaalwoord, bijvoorbeeld 'bovendien' of 'een ander...'

Alinea 5 Tegenargument kort voorbeeld of uitleg met weerlegging met uitleg en/of voorbeeld 'aan de andere kant zijn er mensen...' + 'daar staat tegenover' voor de weerlegging

Slide 19 - Tekstslide

Slot - alinea 6
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken; --> dus, kortom, al met al --> geen nieuwe informatie
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 20 - Tekstslide

Uitsmijter
Het einde van het slot kan afgesloten worden met een uitsmijter. Een uitsmijter kan je herkennen aan:
  • Een pakkende zin die in je hoofd blijft hangen.
  • Een werkwoordspeling/ woordgrap of toepasselijke uitdrukking.
  • Een vraag aan de lezer waardoor hij blijft nadenken over de tekst.


Voorbeeld bij een tekst over overgewicht: “Want dik zijn, is niet vet!”

Slide 21 - Tekstslide

Waar staat wat?
  • Inleiding:  jouw mening (standpunt
  • Kern = vier alinea's: 
- twee argumenten voor jouw standpunt + uitleg
- één tegenargument met een weerlegging + uiteg bij de laatste
  • Slot: vat je mening samen met de bijhorende argumenten of trek een conclusie, herhaal je standpunt en sluit af met een uitsmijter (je laatste kans om de lezer te overtuigen!

WOORDKEUS: wees duidelijk en gebruik zo min mogelijk vage woorden als: misschien, wellicht, mogelijk, zou kunnen, eventueel
 

Slide 22 - Tekstslide

Aandachtspunten
- Spelling en formuleren
- Alineaindeling
- Signaalwoorden
- Geen tussenkopjes!

- Herschrijf de argumenten en informatie uit de artikelen in het eigen woorden, dus niet zo overschrijven!!! (parafraseren)

Slide 23 - Tekstslide

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
(A)Ik ga liever naar de bioscoop in de stad, (B) want de stoelen zijn daar fijner.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 25 - Quizvraag

(A)Er kan nog een trein aan komen, (B) dus je moet altijd wachten tot de bomen omhoog gaan.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 26 - Quizvraag

(A)Het boek is zo spannend, (B) dat ik het bijna weg wil leggen.
A
A =argument
B
B = argument

Slide 27 - Quizvraag

Startvraag: wat is de goede volgorde
/vaste opbouw van een betoog?
1
2
3
4
5
6
Standpunt
Conclusie
Weerlegging
Tegenargumenten
Argument
Uitleg
Uitleg
Standpunt
Uitsmijter
Argument
Nieuwsgierig maken
Onderwerp introduceren
Uitleg

Slide 28 - Sleepvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: blz. 23, Meer dan lezen, paragraaf 3, opdracht 7
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 29 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kun je benoemen hoe een betoog is opgebouwd;

    • heb je geoefend met een standpunt innemen, argumenteren en het schrijven van een betoog.



    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 30 - Tekstslide

    (A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
    A
    A = argument
    B
    B = argument

    Slide 31 - Quizvraag

    (A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
    A
    A = standpunt
    B
    B = standpunt

    Slide 32 - Quizvraag

    Startvraag: wat is de goede volgorde
    /vaste opbouw van een betoog?
    1
    2
    3
    4
    5
    6
    Standpunt
    Conclusie
    Weerlegging
    Tegenargumenten
    Argument
    Uitleg
    Uitleg
    Standpunt
    Uitsmijter
    Argument
    Nieuwsgierig maken
    Onderwerp introduceren
    Uitleg

    Slide 33 - Sleepvraag

    Ik kan benoemen hoe een betoog is opgebouwd.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 34 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 35 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 36 - Open vraag