In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Werking verteringsstelsel
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Leerdoelen
Je kan omschrijven wat vertering is en de functie van versteringssappen en enzymen hierbij aangeven.
Je kan beschrijven hoe de darmperistaltiek tot stand komt en de functies ervan benoemen.
Slide 3 - Tekstslide
Vertering
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen.
Vetten, eiwitten en (veel) koolhydraten kunnen niet zomaar opgenomen worden in het bloed. Deze voedingsstoffen moeten verteerd worden.
Vitamines, mineralen en water kunnen wel direct worden opgenomen in het bloed.
Vertering van deze stoffen is niet nodig.
Slide 4 - Tekstslide
Vertering
Vertering = het in stukken "hakken" van grote voedingsstoffen, zodat ze kunnen worden opgenomen in het bloed
Slide 5 - Tekstslide
Vertering
Vertering ontstaat als er verteringssappen bij het voedsel komen.
Deze verteringssappen hebben enzymen: een enzym is een eiwit dat zorgt dat voedingsstoffen worden verteerd.
Slide 6 - Tekstslide
werking enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
een enzym:
bindt aan de voedingsstof
knipt de voedingsstof in stukken
laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken
Slide 7 - Tekstslide
Zetmeel is een koolhydraat.
Koolhydraten worden verteerd
Zetmeel: 00000000
0 = glucose
Speeksel in je mond bij het zetmeel: 00 00 00 00
Verteringssap van de alvleesklier erbij: 0 0 0 0 0 0 0 0
Glucose kan vanuit de dunne darm worden opgenomen in het bloed. Het is de brandstof voor die alle cellen in het lichaam nodig hebben voor de verbranding.
Er bestaan ook andere suikers:
lactose (vruchtensuiker)
sacharose (kristalsuiker)
....
Slide 8 - Tekstslide
Vertering
Speeksel => verteert zetmeel
Maagsap => verteert eiwit
Darmsap => verteert koolhydraat, eiwit, vet
Alvleessap => verteert koolhydraat, eiwit vet
let op:
gal is geen verteringssap: het verteert niet maar maakt een vetdruppel kleiner.
Slide 9 - Tekstslide
Vertering
Voor iedere voedingsstof zijn andere enzymen nodig.
Enzymen zitten in verteringssappen
Deze verteringssappen worden op verschillende plaatsen gemaakt
Slide 10 - Tekstslide
Wel
Niet
Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Eiwit
Water
Zetmeel
Vetten
Glucose
Mineralen
Vitamine
Slide 11 - Sleepvraag
Beweging in de slokdarm ...
Peristaltische bewegingen
1
Long
2
Hart
3
Lever
4
Maag maakt maagsap; Dit verteert eiwit.
5
Dikke darm
6
Dunne darm
7
Slokdarm
8
Milt (opstroomstof)
9
Nier
10
Urineblaas
6
Leer de organen uit je hoofd!!
Slide 12 - Tekstslide
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen
Slide 13 - Quizvraag
Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom is dit belangrijik?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel door
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter
Slide 14 - Quizvraag
Verteringssap
Speeksel => verteert zetmeel
=> remt bacteriegroei
=> zorgt dat je voedsel makkelijk
doorslikt
Maagsap => verteert eiwit
=> doodt bacteriën
Darmsap => verteert koolhydraat, eiwit, vet
Alvleessap => verteert koolhydraat, eiwit vet
let op:
gal is geen verteringssap: het verteert niet:
Gal EMULGEERT vetten
Slide 15 - Tekstslide
Long: opname zuurstof
afgifte: koolstofdioxide
2
Hart: Bloed wordt rond gepompt.
Bloed neemt verteringsproducten op
3
Lever: produceert gal
Gal emulgeert vet zodat de verteringssappen vet kunnen 'afbreken'.
Gal wordt opgeslagen in de galblaas
4
Vertering van
Maagsap verteert een deel van het voedsel (Eiwitten)
Slaat voedsel tijdelijk op. Maagportier = kringspier die open en dicht gaat.
5
Dikke darm:
Onttrekt water aan onverteerbare voedselresten
Water gaat terug naar het bloed
6
Vertering van
darmsappen verteren deel voedsel
hier neemt het bloed verteringsproducten op
Bloedvaten liggen in de darmvlokken
Groot oppervlak door darmplooien en darmvlokken
7
Slokdarm: verplaatst voedelbrij van de keelholte naar de maag
8
Milt (niet leren)
9
Opstroomleerlingen:
Nier: Filtert afvalstoffen uit je bloed die samen met water je urine vormen
Berekent of je lichaam vocht nodig heeft
Samen met het beenmerg belangrijk voor de aanmaak van rode bloedcellen
10
Urineblaas: Opslagplaats voor urine.
Daarom hoef je niet 'elke minuut' naar de wc.
6
Start koolhydraatvertering
In de mond, door het speeksel
1
Vertel wat er waar gebeurt tijdens de vertering!
Slide 16 - Tekstslide
Gal maakt van grote vetdruppels kleine vetdruppeltjes.
Die kleine vetdruppeltjes kunnen door bijv. het alveessap verteerd worden. Daarna kan het verteringsproduct van het
vet opgenomen worden in het bloed.
LET OP: VET VERTEERT DUS NIET EN GAL IS DUS GEEN VERTERINGSSAP!!!
De lever produceert gal. De gal wordt in de galblaas opgeslagen (bewaard).
Als er vet verteerd moet worden, komt er gal vanuit de galblaas bij de voedselbrij waar vet in zit.
Slide 17 - Tekstslide
Lever
A
Verbinding tussen de lever en de galblaas naar de twaalfvingerige darm.
B
Maag
In de maag wordt eiwit verteerd.
C
Alvleesklier. De Alvleesklier maakt Alvleeskliersap.
Alvleeskliersap verteert vet, eiwit en koolhydraten.
D
Verbinding van de alvleesklier naar de twaalfvingerige darm
Verbinding van de galblaas naar de twaalfvingerige darm
D
Dunne darm. Het eerste deel (waar de maaginhoud in komt heet de twaalfvingerige darm)
F
Galbuis
H
Galblaas:
Opslagplaats van gal
G
Wat doet gal?
Leer de onderdelen
Gal emulgeert vetten: Maakt van grote vetbollen kleine vetbolletjes
G
TIP: Maak een mindmap:
Lever - Alvleesklier - Galblaas
Maak ook een mindmap over de maag. Gebruik daarvoor de volgende slides.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
De Maag
*Doodt bacteriën=> de maag maakt maagsap. Hierin zit maagzuur: dit doodt bacteriën
* Verteert eiwitten => De maag maakt maagsap. Hierin zitten enzymen die eiwitten kunnen verteren.
* Bewaarplaats van voedsel. De maag laat steeds kleine beetjes de maag uit gaan, door de portier naar de twaalfvingerige darm.
Slide 20 - Tekstslide
Twaalfvingerige darm
Functie: vertering van het voedsel
Hier komen: * darmsap (wordt
hier gemaakt) * alvleessap
* gal
bij het voedsel. Nu kunnen alle voedingsstoffen verteerd worden
Slide 21 - Tekstslide
Dunne en dikke darm
functie
Dunne darm: opnemen van voedingsstoffen
Dikke darm: opnemen van water
Endeldarm: bewaarplaats ontlasting
Het opnemen van stoffen gebeurt vooral door de darmvlokken
Slide 22 - Tekstslide
Darmvlokken
Darmplooien zijn grote uitstulpingen aan de binnenkant van de darm.
Darmvlokken zijn kleine uitstulpingen op de darmplooi.
Samen zorgen ze voor een groter oppervlakte aan de darm, zodat de voedingsstoffen sneller kunnen worden opgenomen
Slide 23 - Tekstslide
Poortader
De poortader loopt van de verteringsorganen naar de lever.
Erg belangrijk:
Nu kan de lever :
- direct controleren of er geen gifstoffen
inzitten
- De gifstoffen afbreken
- Glucose opslaan als glycogeen (zodat je
suikergehalte in je bloed niet te hoog wordt)
Slide 24 - Tekstslide
Peristaltische bewegingen en vertering
Voedsel verplaatst zich binnen het lichaam van de ene naar de ander plaats.
Dat gebeurt door peristaltische bewegingen.
Ook wordt het eten gekneed en gemengd met verteringssappen door peristaltiek.
De peristaltische beweging vindt in het hele verteringsstelsel plaats
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel en afremmen van bacteriën.
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten
Slide 28 - Quizvraag
De peristaltische bewegingen vinden plaats in ....... kies het beste antwoord
A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de
slokdarm
D
de mond en de maag
Slide 29 - Quizvraag
Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten
Slide 30 - Quizvraag
mondholte/keelholte
1
slokdarm
2
maag
3
maagportier
4
twaalfvingerige darm
5
alvleesklier
6
lever
7
galblaas
8
dunne darm
9
blinde darm
10
dikke darm
11
Endeldarm
12
Slide 31 - Tekstslide
De wand van de darmvlokken is heel .....
A
dik
B
dun
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de functie van alvleessap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten en vetten
Slide 35 - Quizvraag
Hoe lang blijft je voedsel ongeveer in je maag?
A
4 minuten
B
4 kwartier
C
4 uur
D
4 dagen
Slide 36 - Quizvraag
1. De dunne darm kan wel 6 meter lang zijn 2. Dunnedarm-sap helpt bij de vertering van alle soorten voedingsstoffen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 37 - Quizvraag
1. Gal wordt gemaakt in de galblaas 2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 38 - Quizvraag
Wat is de functie van darmplooien en darmvlokken?
A
Het oppervlak vergroten, zodat er meer voedingsstoffen in het bloed komen
B
Het voedsel door de darm bewegen richting de endeldarm
C
Het oppervlak vergroten, zodat er meer enzymen gemaakt kunnen worden
D
Bescherming bieden voor de bacteriën die in de darm leven
Slide 39 - Quizvraag
1. Vanuit de dunne darm worden de verteringsproducten opgenomen in het bloed 2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 40 - Quizvraag
1. Vanuit de dikke darm worden water en voedingsvezel aan het bloed toegevoegd 2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 41 - Quizvraag
1. Als de dikkedarm ontstoken is kun je diarree krijgen 2. Als de maag geen maagsap produceert, blijven slechte bacteriën in je maag leven
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 42 - Quizvraag
Darmvlokken spelen een rol bij de opname van het grootste deel van de verteerde voedingsstoffen. In welk deel van het verteringsstelsel bevinden zich darmvlokken?
A
in de slokdarm
B
in de maag
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm
Slide 43 - Quizvraag
Een voedingsmiddel verkleurt door jodium blauw/paars. Wat wordt daarmee aangetoond?