Blok 3 - oefentoets

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

de themawoorden

Welke zin is goed?

1. De jarige heeft traktaties vergeven.
2. Mijn vader heeft mij zakgeld vergeven.
3. Toen ze sorry zei, heb ik haar vergeven.

Wat betekent

de opschepper

1. iemand die zielig is en daarover praat
2. iemand die boos is en scheld en roept
3. iemand zie brutaal is en slechte dingen zegt
4. iemand die trots is op zichzelf en dat laat merken.

Welk woord hoort in de zin?

Wat hij over mij zegt is niet waar. 

Het is een ....

1. betrappen
2. nadeel
3. roddel
4. verrast

Welk woord hoort in de zin?

Mijn vader maakt altijd erger dan het is.

Hij kan goed.........

1. betrappen
2. overdrijven
3. nadeel
4. verrast

Als je snel boos bent dan ben je een .......

1. grappenmaker
2. driftkikker

Welk woord hoort erbij?

Hoe iemand is.

1. het karakter
2. de brutaliteit
3. de gezichtsuitdrukking
4. de teleurstelling

Wat is het werkwoord?

Mijn ouders vertellen over vroeger.

1. vertellen
2. ouders
3. vroeger
4. over

Wat is het werkwoord in de zin?

We lopen de halve dag door de stad.

1. We
2. halve
3. lopen
4. dag en stad

lesdoel

Ik weet wat de stam van een werkwoord is en kan daarmee opdrachten maken.

Wat is de stam (ik-vorm) van : drinken

....... jij graag thee?

1. drink
2. drinkt
3. dronk
4. gedronken

Wat is de STAM (ik-vorm) van het werkwoord

maken

stam van het werkwoord

hele werkwoord

schaatsen

bestaan

schrijf

vragen 

besta

lopen

was

schaats

wassen

schrijven

loop

vraag

Hoe herken je de stam van een werkwoord?

1. aan de wij-vorm
2. aan de jij-vorm
3. aan de hij-vorm
4. aan de ik-vorm

werkwoorden die uit elkaar gaan

werkwoord opscheppen: opscheppen

Ik .............................

werkwoorden in de toets

opstaan                     ik ..................

aantrekken               ik ..................

meespelen               ik ..................

 

Wat is de STAM (ik-vorm) van het werkwoord

aantrekken

Wat is de STAM (ik-vorm) van het werkwoord

meespelen

Wat is de STAM (ik-vorm) van het werkwoord

opstaan

Waar zie je een opsomming?

1. Rozen, anjers en narcissen vind ik mooi.
2. De rozen bloeien.
3. Ik houd erg veel van bloemen.

Waar staat de komma goed in de opsomming?

1. Kies jij voor zwart, rood of paars.
2. Kies jij voor zwart rood of, paars.
3. Kies jij, voor zwart rood of paars.

1. A
2. B
3. C

Zet de leestekens op de juiste plek.

in de winkel kocht ik hagelslag koekjes appels en brood

Welke woorden zijn familie van elkaar?

sporten

spelen

beslissen

gebeuren

presenteren

de presentatie

het spel

de gebeurtenis

de beslissing

de sport

Wat is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord

presenteren

1. de present
2. de presentatie

Wat is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord

gebeuren = de ....

Wat is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord

opscheppen = de ....

Wat is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord

lekken = het ....

Wat is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord

plukken = de ....

aan het werk

Ga spelen in taalblobs.