Les 53 - Persoonsvorm -d of -t?

Les 53 - Persoonsvorm -d of -t?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Les 53 - Persoonsvorm -d of -t?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • 10 min - Lezen in je boek
  • 5 min - Vragen over 46?
  • 20 min - Instructie 'persoonsvorm met een -d, -t of -dt?'.
    Tijdens de uitleg gaan we oefenen
------------------------------ 2 min.. 
  • 10 min - Ruimte voor vragen stellen en start mk oef 1,2 en 4
  • 7 min - Woordenschat - Blooket
  • 20 min - Maken in de les: oef 1 t/m....
Persoonsvorm, met een -t / -d of -dt?

Slide 2 - Tekstslide

Woorden
Vragen over les 46?

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je na deze les?
  • Wanneer de persoonsvorm eindig op een -d / -t of -dt
  • Kan je zien of de persoonsvorm in een zin juist is geschreven
  • Jij kan de juiste persoonsvorm invullen met een -d / -t of -dt

  • Je kan zelf ook zinnen maken met een gegeven persoonsvorm die eindigt op een -d / -t  of -dt
Persoonsvorm

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Kennis testen
Wat weet je al? We gaan 8 vragen beantwoorden.

Pak je laptop erbij en start  'Lessonup' op

Slide 6 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
is NOOIT de persoonsvorm!
A
Waar!
B
Niet waar!

Slide 7 - Quizvraag

Wij bellen de dokter.
Is bellen een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Is 'heeft' een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?

De jongen heeft een rondje gelopen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Is 'gelopen' een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?

De jongen heeft een rondje gelopen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

De fotograaf heeft die onderscheiding wel ......
A
verdient
B
verdiend

Slide 11 - Quizvraag

Aaron ...... die sporttrofee zeker!
A
verdient
B
verdiend

Slide 12 - Quizvraag

Vin_ je dat niet heel erg tegenvallen?
A
d
B
t
C
dt

Slide 13 - Quizvraag


Pas op! Bran_ je vingeres niet!
A
d
B
t
C
dt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een werkwoord?
  • Een werkwoord is een doe-woord. Het geeft aan wat iemand doet. Bijvoorbeeld: “zwemmen,” “lezen,” “drinken,” “voetballen,” en “wandelen” zijn duidelijke
    "doe" werkwoorden.

  • Sommige werkwoorden zijn lastiger te herkennen, zoals “hebben,” “kunnen,” “mogen,” en “willen.”

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?


De persoonsvorm is het werkwoord in de zin 

dat kan veranderen van tijd.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Verander de zin in een andere tijd. 

Deze zin:
"Zij werken hard aan hun werkstuk".


Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

De zin vragend maken

Deze zin:
"Werkten zij hard aan hun werkstuk?".


Slide 18 - Tekstslide

les 53 - oef 1 blz 110

Slide 19 - Tekstslide

les 53 - oef 2 blz 110

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide