Klas 2KT2 - Lesweek 5 - Les 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Achtung!

• Mobieltjes en oortjes in je tas (niet in je zak).

Op tafel liggen je:

• Boek
• Schrift
• Etui

Was macht ihr Heute?

- Fehlerfestival (foutenfestival)

- Test ansehen (toets bekijken)

- Aussprache (uitspraak)

- Hausaufgaben von Morgen besprechen

Lernziele

Was lernt ihr diese Stunde?

- Je leert van je eigen fouten en die van een ander.

- Je leert hoe belangrijk een goede uitspraak is.

- Je weet wat je moet doen om je huiswerk voor morgen goed te maken.

Achtung!

Wat?	Inhalen SO Kapitel 1
Wanneer?	Vrijdag 30 september / 7e uur
Waar?	Lokaal 004
Wie?	Kyan, Mathijs, Dewi ??

Fehleranalyse

Welke fout (fouten) staan er in de volgende zinnen.

überprüfe deinen Test

g .

Alles gaat in je tas 

(muv van je boek, dat leg je op de hoek van de tafel)

Het eerste wat je doet -> aantal punten checken.

Check vervolgens jouw toets (bekijk wat je goed en fout hebt gedaan).

Vergelijk daarna jouw antwoorden met die van je buurmens.

Probeer er samen uit te komen wat de goede antwoorden zijn. Lukt niet? -> Boek!

Ik verwacht de toets aan het einde van de les terug .

überprüfe deinen Test

Bij de meesten "zit" het werkwoord "sein" er nog niet goed genoeg in. Daarvoor een extra oefening. Thuis maken en morgen bij mij inleveren.

Niet gemaakt of niet mee -> na schooltijd alsnog maken.

Jij kent het goed genoeg	Nog iets meer oefenen
Romee, Rowen	alle anderen

Aussprache / verstaanbaarheid

Waarom is uitspraak belangrijk?

Kuchen 

oder 

Küchen 

https://nl.forvo.com/languages/de/

Aussprache / vertaanbaarheid

https://nl.forvo.com/languages/de/

Ӧffne dein Buch auf Seite 20.

Wir machen zusammen Aufgabe 16, 17 und 18.

Kayla en Hanne 

-> Aufgabe 13, de andere twee even meekijken in boek van buurmens.

Hausaufgaben für Morgen

KT	TH
Machen	Machen
Seite 21 Aufgabe 18 Seite 171 Aufgabe 3 Oefening "sein"	Seite 21 Aufgabe 21 Seite 173 Aufgabe 4 Oefening "sein"
Lernen	Lernen
S. 27 Sprachmittel	S. 29 Sprachmittel

Satz der Woche

Frage: 

Wer ist dran? 

Antwort: 

Ich bin dran. 

Du bist dran. 

..... ist dran. 

Satz der Woche

Mag ik naar het toilet?

Darf ich auf die Toilette gehen? 

Ja je mag gaan.

Ja, du darfst.

Nee, dat mag niet.

Nein, das darfst du nicht.