Lesson 20: Past perfect / past simple

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

WELCOME BACK 

Slide 3 - Tekstslide

Today’s lesson 
  • Checking attendees
  • Testing your knowledge: active + passive voice 
  • Revision Past Simple + Past Perfect
  • Short quiz
  • Working on your storyboard + script

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Past perfect 
  • Past Perfect: had + voltooid deelwoord.
  • The Past Perfect gebeurt vóór een andere gebeurtenis in de verleden tijd.
  • Wanneer er 2 gebeurtenissen in een zin staan, krijgt de gebeurtenis die als 1ste plaatsvond de Past Perfect.

Slide 10 - Tekstslide

Past perfect
Signaalwoorden:

After
Before
When
As soon as

Slide 11 - Tekstslide

Past Perfect 
  • Before Bob arrived, everybody had left the party.
  • After we had taken a long walk, we went inside for some tea.
  • The police arrested the thief after he had robbed the bank.
  • Right after  he had shouted to me, he ran away.
 

Slide 12 - Tekstslide

Past Simple

Slide 13 - Tekstslide

Past simple 
  • Je gebruikt de Past Simple als je zeker weet dat iets in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.
  • Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn.

  • Past Simple: regelmatig ww + –ed. ‘to work’               worked.
  • Past Simple: onregelmatig ww 2e rijtje achterin je boek. to go             went

Slide 14 - Tekstslide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 15 - Tekstslide

Example sentences 
  • I watched TV yesterday
  • Silke ate some pancakes with her friend 2 weeks ago.
  • Hugo came home very late last night.
  • In 2018 we travelled to Spain.



Slide 16 - Tekstslide

Past Perfect

Slide 17 - Tekstslide

Past Simple       v       Past Perfect

Slide 18 - Tekstslide

Adding the Present Perfect and Past Simple (signaalwoorden)
Past Perfect
Past Simple
Signaalwoorden
after, before,
as soon as, 
when
yesterday, last week, last evening, four days ago, in 2005
alles dat duidelijk het verleden aanduidt.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Past Simple
  • Deze zinnen bevatten allemaal twee momenten in het verleden
  • Je gebruikt dan dus altijd de Past Perfect voor het moment dat het langst geleden plaatsvond, en de Past Simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.

Slide 21 - Tekstslide

When she ___ on the course, she had never studied a foreign language before.
A
had entered
B
entered
C
enter
D
has entered

Slide 22 - Quizvraag

Use Past Perfect:
The waiter brought the drink that I ___ (to order).
A
order
B
ordered
C
had ordered

Slide 23 - Quizvraag

Use Past Perfect:
The storm destroyed the sandcastle that we ___ (to build).
A
build
B
built
C
had build
D
had built

Slide 24 - Quizvraag

Use Past Perfect
When I closed the door, I realised that I ___ (to leave) my keys inside.
A
leave
B
has left
C
left
D
had left

Slide 25 - Quizvraag

What happened first?
We left the house after we had fed the dog.
A
We left the house
B
after we had fed the dog.

Slide 26 - Quizvraag

What happened first?
They had painted the entire wall, before they realized it was the wrong color.
A
They had painted the entire wall
B
before they realized it was the wrong color.

Slide 27 - Quizvraag

What happened first?
When the mechanic arrived, Alex had already fixed the car herself.
A
When the mechanic arrived
B
Alex had already fixed the car herself.

Slide 28 - Quizvraag

Use Past Simple + Past Perfect
After Fred ___ (to spend) his holiday in Italy he ___ (to want) to learn Italian.
A
spend, wants
B
has spent, wanted
C
had spent, wanted
D
spent, wanted

Slide 29 - Quizvraag

Use Past Simple + Past Perfect
Susan ___ (to turn on) the radio after she ___ (to wash) the dishes.
A
turned, had washed
B
turned, has washed
C
turns, washes
D
turned, washes

Slide 30 - Quizvraag

Use Past Simple + Past Perfect
When she ___ (to arrive) the match ___ already ___ (to start).
A
arrived, started
B
arrived, had started
C
had arrived, had started
D
arrived, has started

Slide 31 - Quizvraag

Use Past Simple + Past Perfect
After Eric ___ (to make) breakfast he ___ (to call) his friend
A
made, had called
B
had made, had called
C
made, has called
D
had made, called

Slide 32 - Quizvraag

Check
  • Hoe vorm je de Past Perfect? 
  • Had + voltooid deelwoord.
  • Hoe vorm je de Past Simple? 
  • Werkwoord + ed/2e rijtje onregelmatige werkwoorden
  • Welke gebeurtenis krijgt de Past Perfect?  
  • De gebeurtenis die als eerste plaats vond / langst geleden plaats vond.


Slide 33 - Tekstslide

What now? 
Continue with your storyboard for the Crime speaking assignment

Slide 34 - Tekstslide