Grammatica - Herhaling leerjaar 1

Nederlands
2Y
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
2Y

Slide 1 - Tekstslide

Hoe was jullie vakantie?

Slide 2 - Woordweb

Wat hebben jullie gedaan in de vakantie?

Slide 3 - Woordweb

Aandachtspunten online lessen
Nederlands:
- 10 minuten lezen vervalt.
- Zorg dat Learnbeat alvast geopend is (vandaag niet).
- We gaan aan de slag met het onderdeel 'grammatica'.
- Let op huiswerk en berichten via Magister.

Slide 4 - Tekstslide

Aandachtspunten online lessen
Mentoruur:
- Geen klassikale mentorles op dinsdag 5 januari.
- Er zullen in de week van 4 januari individuele gesprekken plaatsvinden via Teams.
- Afspraken worden ingepland op de volgende momenten:
08:40 - 09:20 (lesuur 1)
14:25 - 15:05 (lesuur 8)
15:05 - 15:45 (lesuur 9)
Ik plan gesprekjes van 10-15 minuten in.

Slide 5 - Tekstslide

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling uitleg: zinsontleding
- Oefenen
- Aan de slag
- Bespreken
- Afronden

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen kunt verdelen.

- Je weet de volgende zinsdelen te benoemen: werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.

- Je weet welke verschillende soorten 'onderwerpen' er zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsontleding
Zinsdelen = woorden en/of woordgroepen met ieder hun eigen functie.

Stap 1: Zoek de persoonsvorm (pv) d.m.v. de getal- of tijdproef.

Stap 2: Plaats een verticale streep voor en achter de pv.

Stap 3: Bekijk welke woorden en/of woordgroepen voor de pv kunnen worden geplaatst, zonder dat de zin van betekenis verandert.

Slide 8 - Tekstslide

Zinsontleding (voorbeeld)
Elke morgen maak ik om 9 uur ontbijt.
Stap 1:  Elke morgen maakte ik om 9 uur ontbijt. (tijdproef)
Stap 2:  Elke morgen | maak | ik om 9 uur ontbijt.
Stap 3:
Ik | maak | elke morgen om 9 uur ontbijt.
Om 9 uur | maak | ik elke morgen ontbijt.
Ontbijt | maak | ik elke morgen om 9 uur.
=
Elke morgen | maak | ik | om 9 uur | ontbijt.

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
Bepaal of de zin over de verschillende soorten zinsdelen bezit:
1. Persoonsvorm (deel van het werkwoordelijk gezegde).

2. Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
Let op: scheidbare werkwoorden horen volledig bij het werkwoordelijk gezegde, net zoals de woorden 'te' en 'aan het'.

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
3. Onderwerp = Degene die de handeling uitvoert. 
Vaak te vinden door de volgende vraag te stellen: Wie/wat + alle werkwoorden in de zin (=wwg)?
OF
Door gebruik te maken van de getalproef. Verandert de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud, dan verandert het onderwerp mee.
Elke morgen maak ik om 9 uur ontbijt.
Wie maakt? = Ik
Elke morgen maken wij om 9 uur ontbijt. Onderwerp = ik 

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
4. Lijdend voorwerp = Degene die / hetgeen dat nodig is om de handeling uit te voeren. 
Vaak te vinden door de volgende vraag te stellen: Wie/wat + onderwerp + alle werkwoorden in de zin (=wwg)?
Elke morgen maak ik om 9 uur ontbijt.
Wat maak ik? = Ontbijt

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
5. Meewerkend voorwerp = De ontvanger van een bepaalde handeling.
Vaak te vinden door de volgende vraag te stellen: Aan/voor wie/wat + onderwerp + lijdend voorwerp + alle werkwoorden in de zin (=wwg)?
Elke morgen maak ik om 9 uur ontbijt voor mijn zusje.
Aan/voor wie maak ik ontbijt? = Voor mijn zusje

Slide 13 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
6. Bijwoordelijke bepaling = zinsdelen die extra informatie geven. 
Vaak te beantwoorden met: Wanneer? Waar? 

Elke morgen maak ik om 9 uur ontbijt.
Elke morgen = bijwoordelijke bepaling
Om 9 uur = bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen
Ga naar: www.quizizz.com

Let op: Een bijwoordelijke bepaling kan nog nauwkeuriger worden ingevuld. 
Bijv: bwb van tijd (dus wanneer?), bwb van plaats (dus waar?), bwb van reden (dus waarom?).

Slide 15 - Tekstslide

Het onderwerp
In sommige zinnen ontbreekt het onderwerp = deze zinnen staan vaak in de gebiedende wijs.

Vaak in de vorm van een: bevel, verzoek, wens of advies.
Was je handen!
Doe je jas even uit.
Let op!

Slide 16 - Tekstslide

Het onderwerp
Soms blijft het onderwerp wat 'vaag'. We kunnen dan het onderwerp nog specifieker benoemen.

Loos onderwerp (niet te vinden door vraag te stellen of door de getalproef toe te passen) = Het gaat vanavond regenen.
Plaatsonderwerp = Het woordje 'er', het eigenlijke onderwerp komt pas later in de zin naar voren = Er komen vanavond wel tien mensen langs.

Slide 17 - Tekstslide

Spreek- en schrijftaal
In spreektaal maken we veel gebruik van onvolledige zinnen. Door pauzes in te lassen, weten we wanneer een zin eindigt. 

Bij geschreven taal hebben we wel vaste regels om zinnen af te breken zodat we weten waar de pauze hoort te zijn. Op vaste plekken behoren leestekens te worden gebruikt.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijftaal
Naast leestekens zorgen voegwoorden ook voor duidelijkheid in geschreven taal.

Het is dan ook van belang dat voegwoorden op de juiste manier worden gebruikt.

Slide 19 - Tekstslide

Voegwoorden
Een woord die twee enkelvoudige zinnen samenbrengt tot een samengestelde zin.

Let op  bij  het gebruiken van voegwoorden zoals: maar, en, bijvoorbeeld. 

Voegwoorden verbinden twee zinnen tot één zin. Je plaatst dus geen punt na de eerste zin om vervolgens met het voegwoord te beginnen.

Slide 20 - Tekstslide

Voegwoorden (voorbeeld)
Ik ga eerst ontbijten. En na het ontbijt ga ik douchen.
Ik ga eerst ontbijten en na het ontbijt ga ik douchen.
Ik ga eerst ontbijten. Na het ontbijt ga ik douchen.

Ik wilde met de fiets gaan. Maar het regent veel te hard.
Ik wilde met de fiets gaan, maar het regent veel te hard.


Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Noteer het volgende in je agenda:
Vrijdag 8 januari:
 Ne: maken van hfst. 4 grammatica -->
Onderdeel 4.1: Inleiding, deel 1 en deel 2 t/m vr. 7

= Hiermee aan de slag de komende 15-20 minuten.

Slide 22 - Tekstslide

Bespreken
Hfst 4 grammatica -->
onderdeel 4.1: inleiding

Slide 23 - Tekstslide

Afronden
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen kunt verdelen.


- Je weet de volgende zinsdelen te benoemen: werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.


- Je weet welke verschillende soorten 'onderwerpen' er zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
 Ne vrijdag 8 januari: maken van hfst. 4 grammatica -->
Onderdeel 4.1: Inleiding, deel 1 en deel 2 t/m vr. 7



Slide 25 - Tekstslide