* persoonsvorm -
* zinsdelen -
* werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden van de zin
* onderwerp - (wie/wat + wg? = ... onderwerp)
* lijdend voorwerp (wie/wat + wg + o? = .. lijdend voorwerp)
* meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie + wg + o + lv = mv)
* bijwoordelijke bepaling (waar, wanneer, hoe?)