Rente is een vergoeding voor het uitlenen van geld
Als de rentevergoeding op je spaargeld lager is dan het inflatiepercentage daalt je koopkracht.
Slide 9 - Tekstslide
Aan het werk!!
6.1 opgaven 2, 4, 6
herhaling blz 178 opg. 1 t/m 4
Leren begrippen 6.1
Aan het werk!!
Maak vanaf blz. 77 opdr. 11a-12
Wat vond jij van de lesstof?
lastig of makkelijk
Maak vanaf blz. 77 opdr. 11a-12
timer
4:00
Slide 10 - Tekstslide
H3 De bank en jouw geld
3.1 Hoe betaal je?
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld!
3.4 Nog meer bankzaken
Slide 11 - Tekstslide
Doelen vandaag
Je kunt vier leenmotieven noemen en herkennen
Je kunt de kredietkosten van een lening berekenen
Je kunt de meest voorkomende kredietvormen noemen en herkennen
Je kunt uitleggen hoe een koop op afbetaling werkt
Slide 12 - Tekstslide
Leenmotieven
Slide 13 - Tekstslide
Krediet
Een ander woord voor een geleend bedrag is krediet of kredietsom
Alles wat je meer terug betaald dan je geleend hebt zijn de kredietkosten
Het bedrag dat je maandelijks aan rente en aflossing betaald is het maandbedrag of termijnbedrag
Slide 14 - Tekstslide
Kredietkosten
Slide 15 - Tekstslide
Kredietkosten
Gevraagd: Hoeveel procent zijn de kredietkosten van het geleende bedrag?
Slide 16 - Tekstslide
Ik ga € 25.000 lenen, in 60 maanden terug betalen. Wat zijn de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag
Slide 17 - Open vraag
Consumptief krediet
Als je geld leent voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen dan spreek je van een consumptief krediet.
Slide 18 - Tekstslide
Soorten consumptief krediet
Persoonlijke lening: lening met een vast aantal termijnen en een vast rentepercentage
Doorlopend krediet: lenen tot een afgesproken bedrag, je betaald maandelijks terug.
Salariskrediet: rood staan op je betaalrekening, hoe hoog is afhankelijk van je salaris.
Koop op afbetaling/huurkoop: een product kopen en in termijnen betalen. Deze termijnbedragen worden verhoogd met rente
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Aan het werk!!
6.1 opgaven 2, 4, 6
herhaling blz 178 opg. 1 t/m 4
Leren begrippen 6.1
Aan het werk!!
Maak vanaf blz. 78 opdr. 2-4-5-7-8-11-12
blz. 89 opdr. 16-17-19
Wat vond jij van de lesstof?
lastig of makkelijk
Maak vanaf blz. 78 opdr. 2-4-5-7-8-11-12
blz. 91 opdr. 8 t/m 11
Slide 21 - Tekstslide
Oefenen
Slide 22 - Tekstslide
Als de prijzen 4% stijgen en je spaarrente 2% is, en je hebt 2000 euro spaargeld, dan..
A
is er lage inflatie
B
houd je meer geld over
C
daalt de koopkracht van je spaargeld
D
stijgt je spaarbedrag met 80 euro
Slide 23 - Quizvraag
Over € 100 spaargeld krijg je 3% samengestelde interest; hoeveel rente heb je na 5 jaar ontvangen?
A
€ 100 x 0,03 x 5 = € 15
B
€ 100 x 1,03^5 = € 115,93
C
€ 115,93 - € 15 = € 0,93
D
€ 115,93 - € 100 =
€ 15,93
Slide 24 - Quizvraag
I. Door inflatie stijgt de koopkracht van het spaargeld. II. Voor het kopen van een auto kun je een hypothecaire lening afsluiten. De auto is daarbij het onderpand.
A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
bewering 1 is juist en 2 onjuist
D
bewering 1 is onjuist en bewering 2 juist
Slide 25 - Quizvraag
Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.
Bij de Wehkamp kun je een iPhone op afbetaling kopen. De normale prijs is € 639,-. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van €15,48. Bereken hoeveel kredietkosten (rentekosten) je betaalt.
Slide 27 - Open vraag
Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling
Slide 28 - Quizvraag
Vul het juiste woord in: bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager
Slide 29 - Quizvraag
Herhaling
leenmotieven
krediet
consumptief krediet
koop op afbetaling
Slide 30 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Maken: opgaven §3.3 vanaf blz. 78 opdr. 2-4-5-7-8-11-12