* Positie werkwoorden

Positie werkwoorden
Als je wil zeggen waar iets is, is de positie van het ding belangrijk. Een zin zonder positie, zoals "Mijn sleutels zijn op tafel.", klinkt niet natuurlijk. Veel beter is dus: "Mijn sleutels liggen op tafel."
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Positie werkwoorden
Als je wil zeggen waar iets is, is de positie van het ding belangrijk. Een zin zonder positie, zoals "Mijn sleutels zijn op tafel.", klinkt niet natuurlijk. Veel beter is dus: "Mijn sleutels liggen op tafel."

Slide 1 - Tekstslide

Als iets plat (horizontaal) is, gebruiken we leggen (voor de actie) en liggen (voor het resultaat):
Ik leg het boek op tafel - Het boek ligt op tafel.

Slide 2 - Tekstslide

Als iets rechtop (verticaal) is, gebruiken we zetten (voor de actie) en staan (voor het resultaat):

Let op: de positie van een bord lijkt misschien horizontaal, maar toch gebruik je zetten en staan: 
Ik zet het boek in de kast. - Het boek staat in de kast. 



Ik zet het bord op tafel, het bord staat op tafel.

Slide 3 - Tekstslide

Voor dingen in een kleine ruimte gebruiken we stoppen en zitten:

Ik stop mijn sleutels in mijn zak.- Mijn sleutels zitten in mijn zak.

Slide 4 - Tekstslide

Als de positie niet duidelijk is, gebruiken we doen:


Ik doe water in de pan.

Slide 5 - Tekstslide

Heb je de kopjes op tafel gezet?
A
Ja, ze liggen op tafel.
B
Ja, ze zitten op tafel.
C
Ja, ze staan op tafel.

Slide 6 - Quizvraag

Heb je de was in de wasmachine gestopt?
A
Ja, alles ligt in de wasmachine.
B
Ja, alles staat in de wasmachine.
C
Ja, alles zit in de wasmachine.

Slide 7 - Quizvraag

Heb je de borden in de kast gezet?
A
Ja, ze liggen in de kast.
B
Ja, ze staan in de kast.
C
Ja, ze zitten in de kast.

Slide 8 - Quizvraag

Heb je mijn telefoon in mijn tas gestopt?
A
Ja, hij zit in je tas.
B
Ja, hij staat in je tas.
C
Ja, hij ligt in je tas.

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb tomaten gekocht. Ik … ze in mijn tas.
A
leg
B
zet
C
stop

Slide 10 - Quizvraag

Ik zet de bloemen in een vaas. Daarna … ik ze op tafel.
A
leg
B
zet
C
stop

Slide 11 - Quizvraag

Mijn telefoon … nog in de auto.
A
ligt
B
zit
C
staat

Slide 12 - Quizvraag