Par. 5.3 herhaling

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We herhalen alle theorie die we tot nu toe van 5.3 hebben gezien. 

Dit doen we door deze LessonUp en door de leestaak van 5.3 
LESDOELEN

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Par. 5.3 herhaling

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstdoelen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke doelen kan een schrijver met een tekst hebben?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een tekst kan meerdere doelen hebben.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van een tekst
Wat lees je hier? 
Waar vind je ze? 
Inleiding
Kennismaken met het onderwerp van de tekst
De eerste alinea (soms eerste twee)
Middenstuk
Verdieping van het onderwerp in deelonderwerpen 
Meerdere alinea's 
Slot
Herhaling van het belangrijkste uit de tekst / conclusie
De laatste alinea

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een signaalwoord....
A
is een werkwoord
B
leg je verbanden tussen zinnen en alinea's
C
is een de-het-een-woord
D
vind je door de zin vragend te maken

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden

Je kent nu de signaalwoorden:








Tekstverband 
signaalwoorden 
opsomming
ten eerste, ook, bovendien, zowel ... als, ten slotte, daarnaast
tijdsvolgorde
eerst, later, voor het eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte
tegenstelling
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel
voorbeeld
bijvoorbeeld, een voorbeeld hiervan is, zo, zoals, ter illustratie

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een aantal signaalwoorden.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de verwijswoorden?
A
fiets, paard, helm
B
blijven, zitten, zijn
C
doe, werk, maak
D
ik, hij, zij, wij

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kernzin

In een alinea staat bijna altijd een kernzin en deze bevat de belangrijkste informatie van de alinea:

  • Vaak is de kernzin de eerste zin van de alinea. Soms de tweede of laatste zin
  • De andere zinnen zijn een toelichting (uitleg of voorbeeld) bij de kernzin.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je vindt ze in de kernzin van de alinea.
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je ze weglaat, weet je nog steeds waar de tekst over gaat.
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting met kernzinnen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HOOFDZAKEN

- Alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven in de hele tekst.

(Hoofdzaken geven belangrijke informatie in een tekst die je absoluut moet onthouden.)


Waar vind je die informatie?

- Hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
  • Waar de tekst over gaat.
  • Eén of een paar woord(en)
  •  Titel, 1e alinea, tussenkopjes
    (deelonderwerpen) ect. 
Hoofdgedachte
  • Het belangrijkste wat de schrijver denkt over het onderwerp.
  • Altijd één zin
  • 1e, 2e of in de laatste alinea

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Wat is geen functie van een inleiding?
A
onderwerp aangeven
B
voorbeeld geven
C
vraag stellen
D
mening geven

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een tekst heeft altijd een slot.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het slot geeft de schrijver altijd een samenvatting van een tekst daarvoor.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
Aan de slag!
5.3 Lezen, 22 t/m 24
Wat?
Met wie?
Hulp?

Eerder klaar?


Fluistertoon
timer
10:00
Docent
Fictieverslag

Slide 25 - Tekstslide

Na 12 minuten breakoutrooms sluiten en vraag 5a t/m 5d laten beantwoorden door de duo's. 

Geen tijd meer hiervoor? Dan huiswerkopdracht laten doen (veel korter) in breakoutrooms en deze opdracht verplaatsen naar les 2.