De 1ste en 4de naamval verdieping2

De 1ste en 4de naamval
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

De 1ste en 4de naamval

Slide 1 - Tekstslide

De 1ste naamval...
Wat is dat ook alweer?
timer
0:30

Slide 2 - Open vraag

En wat is een 4de naamval?
timer
0:30

Slide 3 - Open vraag

Welke voorzetsels hebben de 4de naamval?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Video

Proberen (spiek op je overzicht):
Pak vandaag de pers. voornaamwoorden erbij.

A: Wat is het juiste antwoord?
B: En welke naamval is het?

Slide 6 - Tekstslide

De Hamburger is lekker.
Hij is lekker.

Probeer zelf:
Er ist lecker.
Ich suche noch das Ketchup.
Magst du auch Zwiebeln (die, mv)?
Ik eet hij op.
Ik eet hem op.


Ich esse ...... auf.
Ich suche .......
Nein, ich mag ....... gar nicht!

Slide 7 - Tekstslide

Gegen...... (hij) habe ich keine Chance beim Fußball!

Slide 8 - Open vraag

Für...... (jullie) gibt es heute Pizza!

Slide 9 - Open vraag

Ich gehe ohne...... (haar) nach Hause.

Slide 10 - Open vraag

Ich kaufe für...... (je) das Buch.

Slide 11 - Open vraag

Lass...... (ons) heute ins Kino gehen!

Slide 12 - Open vraag

Lass uns heute ohne......(zij, mv) ins Kino gehen!

Slide 13 - Open vraag

Wie findest du ...... (hij)?

Slide 14 - Open vraag

......(het) ist unscharf!

Slide 15 - Open vraag

Er findet .......(ons) nicht in der Stadt.

Slide 16 - Open vraag

Ich weiß .... (het) nicht.

Slide 17 - Open vraag

Endlich beginnt .....(zij)!

Slide 18 - Open vraag

.....(wie) meinst du?

Slide 19 - Open vraag


..........(hij) hat eine Frau.
A
Ihr
B
Ihn
C
Es
D
Er

Slide 20 - Quizvraag


Kennst du (hem) ?
A
er
B
ihr
C
ihn
D
es

Slide 21 - Quizvraag


Wo liegt ......(zij)?
A
ihr
B
sie
C
ihre
D
er

Slide 22 - Quizvraag

Ich habe für .... (julie) ein Geschenk gekauft.
A
euch
B
ihr
C
euer
D
ihn

Slide 23 - Quizvraag


....(het) liegt auf dem Tisch.
A
Er
B
Ihn
C
Es
D
Ihr

Slide 24 - Quizvraag


Johann geht ohne .....(hij) nicht mit.
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
er

Slide 25 - Quizvraag

Voor extra oefenmateriaal:

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 28 - Open vraag