Spelling brugklas werkwoorden voor de eindtoets

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Heel eenvoudig: stam + T

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Spelling van de werkwoorden
Verleden tijd
Tegenwoordige tijd
(On)voltooide tijd.

Slide 3 - Tekstslide

De volledige namen van de vormen
                            infinitief (inf) of hele werkwoord
                            persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
                            persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
                            voltooid deelwoord (vd)
                            onvoltooid deelwoord (od)

 

Slide 4 - Tekstslide

de volledige namen van de tijden  
onvoltooid tegenwoordige tijd = ott
onvoltooid verleden tijd               = ovt
voltooid tegenwoordige tijd       = vtt
voltooid verleden tijd                     = vvt

Slide 5 - Tekstslide

Wat voor werkwoord?
Persoonsvorm.

Zoek alle werkwoorden in de zin
Zet de zin in een andere tijd of andere vorm
Werkwoord dat veranderd is, is de pv!

Slide 6 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd (TT)


Lastige vorm?
De ‘smurfenregel’ (of ‘lopenregel’)
Uitzondering:
‘Jij’ of ‘Je’ achter de persoonsvorm (vragende zin)



Slide 7 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Stam
Stam + T
Infinitief

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterk of zwak werkwoord?

Verschil?

Spelling?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Zwakke en sterke werkwoorden
Bij zwakke werkwoorden: -de(n) of -te(n) achter de stam
* eindigt op een letter uit het ‘t kofschip  - te(n)
* eindigt niet op een letter uit ‘t kofschip?  - de(n)
Bij sterke werkwoorden:
Klankverandering
lopen  liep


Slide 13 - Tekstslide

In welke zin is het werkwoord (persoonsvorm) goed gespeld
A
Wij verfte het huis.
B
Wij verfden het huis.
C
Wij verften het huis
D
Wij verfdden het huis.

Slide 14 - Quizvraag

Voltooide tijd
In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan een voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: Mijn zusje heeft een mooie tekening gemaakt.
                             Zij is vanochtend niet naar school gegaan.

Slide 15 - Tekstslide

VD gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

Geen ww meer, maar vergelijkbaar met woorden als "lang", "groen", "sterk": het zegt iets over het woord dat erna komt.
Kortste vorm!
De verbrede weg.
De vergrote foto.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Puzzel
Op de volgende dia de link naar een puzzel om te kijken of je het goed snapt.
Wanneer je het zwarte balkje 'theorie' aanklikt kun je nog een keer de behandelde lesstof over de werkwoordsvormen en werkwoordstijden bekijken.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

huiswerk
En dan nu het huiswerk: 
Maak alle opdrachten van Spelling hoofdstuk 6,
bladzijde 186 en 187, ook de startopdracht.
Volgende week krijgen jullie de antwoorden.
Oh ja:
 Vergeet vooral niet elke dag minstens een half uur te lezen. 
Veel succes!

Slide 22 - Tekstslide