Koen traint voor de marathon van Rotterdam. Hij zoekt op internet op wat het lopen van zo’n lange afstand doet met het lichaam. Hij leest dat van alle organen in het lichaam het hart misschien wel het zwaarst wordt belast tijdens het lopen van een marathon. Het klopt dan zo’n 150 keer per minuut. In rust klopt het hart ongeveer 70 keer per minuut. Leg uit waarom het hart tijdens een marathon vaker klopt dan in rust.
Tijdens het lopen van een marathon vindt meer verbranding plaats in het lichaam dan in rust. Er moet dan meer brandstof en zuurstof worden aangevoerd en er moeten meer afvalstoffen worden afgevoerd via het bloed. Het bloed moet daarvoor sneller stromen. Het hart moet daardoor vaker kloppen.
Slide 4 - Tekstslide
Opdrachten basisstof 2: Verbranding (OPDR6)
Tijdens het lopen van een marathon regelen verschillende processen in het lichaam dat het bloed naar de organen gaat die dat het hardst nodig hebben. Dat zijn de spieren. De maag en darmen worden naarmate de marathon vordert steeds minder van bloed voorzien. Leg uit waarom de maag en darmen minder bloed krijgen dan de spieren.
In de spieren moet veel energie worden vrijgemaakt om de marathon te kunnen lopen. Daarvoor hebben ze veel zuurstof en brandstof nodig die worden aangevoerd door het bloed. Er gaat daardoor minder bloed naar de maag en de darmen.
Waarom gaat de ademhaling van een marathonloper sneller?
De ademhaling gaat sneller doordat de verbranding in de cellen toeneemt. Er is dan meer zuurstof nodig (en er wordt meer koolstofdioxide uitgeademd).
Slide 5 - Tekstslide
Opdrachten basisstof 2: Verbranding (OPDR6)
Janneke geeft op haar site adviezen over alles wat met hardlopen en wielrennen te maken heeft. Koen leest dat ze tijdens een marathon gels gebruikt. Dat zijn stroperige sapjes die veel glucose bevatten. Janneke geeft aan dat ze al vanaf de start gels begint te gebruiken, omdat ze een marathon anders niet uit kan lopen. Leg uit waarom Janneke de marathon zonder de gels niet uit kan lopen.
De spiercellen van Janneke maken tijdens het lopen van een marathon veel energie vrij en hebben dus veel brandstof (glucose) nodig. Er is niet voldoende brandstof in haar lichaam opgeslagen om een hele marathon uit te kunnen lopen. Ze moet dus tijdens de marathon extra brandstof binnenkrijgen om de energie vrij te kunnen maken die nodig is voor het uitlopen van een marathon.
Slide 6 - Tekstslide
OPDRACHT 7
Bekijk afbeelding 5. In welke bak(ken) wordt koolstofdioxide verbruikt? Leg je antwoord uit.
In bak 2 wordt koolstofdioxide verbruikt. De plant staat in het licht en er vindt dus fotosynthese plaats. Voor fotosynthese is koolstofdioxide nodig.
In welke bak(ken) wordt zuurstof verbruikt? Leg je antwoord uit
In beide bakken wordt zuurstof verbruikt. Zowel in bak 1 als in bak 2 vindt verbranding plaats in de cellen van de plant (want verbranding vindt voortdurend plaats, dag en nacht). Voor verbranding is zuurstof nodig.
Slide 7 - Tekstslide
OPDRACHT 7
De plant in bak 2 staat de eerste vijf uur in het donker. De tweede vijf uur staat de plant in het licht. Tien uur lang zijn de zuurstofopname en zuurstofafgifte van de plant gemeten. De resultaten zijn verwerkt in de grafiek van afbeelding 6. Leg met behulp van de grafiek uit dat de plant in het licht 800 mL zuurstof per uur produceert.
Als de plant in het donker staat, verbruikt de plant bij de verbranding 200 mL zuurstof per uur. Ook in het licht heeft de plant voor de verbranding 200 mL zuurstof per uur nodig. In het licht vindt behalve verbranding ook fotosynthese plaats. Bij fotosynthese wordt zuurstof geproduceerd. 200 mL verbruikt de plant zelf bij de verbranding. De zuurstof die de plant niet nodig heeft, geeft hij af. Dat is 600 mL per uur. De plant produceert dus in totaal: 200 mL + 600 mL = 800 mL zuurstof per uur.
Slide 8 - Tekstslide
In afbeelding 7 zijn twee kikkers en twee muizen getekend, die elk in een afgesloten bak liggen te slapen. De vier dieren zijn even groot. De temperatuur in de bakken is verschillend. Vergelijk de kikker in bak 1 met de kikker in bak 3.
Welke kikker heeft de hoogste lichaamstemperatuur?
De kikker in bak 3
Bij welke kikker zal in het lichaam de meeste verbranding plaatsvinden?
De kikker in bak 3
Vergelijk de kikker in bak 3 met de muis in bak 4. Welk dier heeft de hoogste lichaamstemperatuur?
De muis in bak 4
Bij welk dier zal in het lichaam de meeste verbranding plaatsvinden?
De muis in bak 4
In welke van de vier bakken zal de hoeveelheid zuurstof het snelst afnemen? Leg je antwoord uit
In bak 2, want de muis in bak 2 heeft de meeste energie nodig om zijn lichaamstemperatuur op peil te houden. In het lichaam van deze muis vindt de meeste verbranding plaats. Daarvoor is zuurstof nodig.
Slide 9 - Tekstslide
Aan het eind van de les kun je vertellen:
Wat de bouw is van het ademhalingsstelsel
Wat de functie is van het ademhalingsstelsel
Wat zijn de kenmerken bij het ademhalingsstelsel?
Wat zijn je eigen leervragen over het ademhalingsstelsel?
Slide 10 - Tekstslide
Het ademhalingsstelsel
Slide 11 - Tekstslide
Bronchiën en luchtpijptakjes
Luchtpijp splitst in twee bronchiën
De bronchiën vertakken zich in steeds
kleinere buisjes tot luchtpijptakjes
Slide 12 - Tekstslide
Neusholte
Waarom kan je beter door je neus ademen?
Slide 13 - Tekstslide
huig en strotklepje
Slide 14 - Tekstslide
Ademhalingsstelsel mens
Ademhalingsstelsel insect
Slide 15 - Tekstslide
Begrippen basisstof 3
Bronchiën = ander woord voor longen
Middenrif = stevig, gespierd vlies dat de romp verdeelt in de borstholte en de buikholte
neusslijmvlies = bedekt de neusholte en bevat cellen die slijm produceren, zodat de ingeademde lucht vochtig wordt.
trilharen = verplaatste het slijm met stofdeeltjes van de neusholte naar de keelholte.
strotklepje = sluit de luchtpijp af als je eet of drinkt
Huig = sluit de neusholte af bij het slikken
luchtpijp = holle pijp met ringen die van het strottenhoofd naar de bronchiën loopt
longblaasjes = hier vindt de gaswisseling plaats van koolstofdioxide en zuurstof in de bronchiën.
longhaarvaten = bloedvaten bij de longblaasjes die gaswisseling mogelijk maakt.
Slide 16 - Tekstslide
Aan de slag
Wat? Maak opdracht 1 t/m 3
Hoe? Zelfstandig
Hulp? Na 5 minuten (boek + buur + steek je vinger op)
Tijd? Tot het einde van de les
Klaar? Schrijf de begrippen van basisstof 4 in je begrippenschrift