Relative Pronouns Revision

Relative Pronouns 

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Relative Pronouns 

Slide 1 - Tekstslide

Relative pronouns 
Personen
who / that (> alleen als de bijzin niet weggelaten kan worden)
Dieren, dingen
plaatsen
which / that (>alleen als de bijzin niet weggelaten kan worden)
Bezit van o.w.
whose
persoon + voorzetsel
whom

Slide 2 - Tekstslide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 3 - Tekstslide

relative pronouns 
1. ‘who’ verwijst naar
2. ‘which’ verwijst naar
3. 'that’ verwijst naar
4. 'whose' verwijst naar
5. 'whom' verwijst naar
mensen in combinatie met een voorzetsel
dieren, dingen en plaatsen
bezit van o.w.
mensen
mensen, dieren, dingen en plaatsen maar alleen als de bijzin niet kan worden weggelaten. 

Slide 4 - Sleepvraag


Is this the woman _____ lost her purse?
A
who / that
B
who
C
which
D
whom

Slide 5 - Quizvraag




This is the ring _____ I found yesterday.
A
which
B
who / that
C
who
D
that

Slide 6 - Quizvraag

Correct of niet correct?
Zo niet, schrijf de verbeterde zin op. Zo wel, noteer correct.
My friend, that speaks five languages, is visiting me tomorrow.

Slide 7 - Open vraag

The car __ caused the accident was blue
A
who / that
B
whose
C
which
D
where

Slide 8 - Quizvraag

I had a colleague ......... wife was a pilot.
A
whose
B
whom
C
who / that
D
which

Slide 9 - Quizvraag

Correct of niet correct?
Zo niet, schrijf de verbeterde zin op. Zo wel, noteer correct.
The house which we visited last week has been sold.

Slide 10 - Open vraag

That's the girl ______ bike was stolen
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

That is the lady ...... I was talking about
A
whom
B
which
C
whose
D
who / that

Slide 12 - Quizvraag

Correct of niet correct?
Zo niet, schrijf de verbeterde zin op. Zo wel, noteer correct.
This is the famous singer that composed that beautiful song.

Slide 13 - Open vraag

The woman __ lives next door, is very friendly.
A
who
B
which
C
who / that
D
that

Slide 14 - Quizvraag

There's the girl ______ I sold my guitar to!
A
which
B
who / that
C
whom
D
that

Slide 15 - Quizvraag

This is the cat ______ followed me home
A
who
B
who / that
C
which
D
whom

Slide 16 - Quizvraag

Correct of niet correct?
Zo niet, schrijf de verbeterde zin op. Zo wel, noteer correct.
He is the man with who I am getting married.

Slide 17 - Open vraag

Ik kan de verschillende 'relative pronouns' toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll