Taal Thema 5 les 10

Taal thema 5 
Les 10
.
Herhaling van deze week:
Themawoorden
Herkennen in welke tijd een zin staat
Verwijswoorden dat die of wat gebruiken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal thema 5 
Les 10
.
Herhaling van deze week:
Themawoorden
Herkennen in welke tijd een zin staat
Verwijswoorden dat die of wat gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Thema woorden

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent:
Voor niets gaat de zon op.

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:

Dat --> Het

Die --> De 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het gezegde:
In ons dorp veroorzaakte de aardbeving veel schade.

Slide 6 - Open vraag


In ons dorp veroorzaakte de aardbeving veel schade.
A
Onvoltooide tijd
B
Voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde:
Hachiro brak zijn been.

Slide 8 - Open vraag


Hachiro brak zijn been.
A
Onvoltooide tijd
B
Voltooide tijd

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het gezegde:
Hij was van het dak van de schuur gevallen.

Slide 10 - Open vraag


Hij was van het dak van de schuur gevallen.
A
Onvoltooide tijd
B
Voltooide tijd

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde:
Gelukkig ging er niemand dood.

Slide 12 - Open vraag


Gelukkig ging er niemand dood.
A
Onvoltooide tijd
B
Voltooide tijd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het gezegde:
In andere delen van het land waren wel mensen omgekomen.

Slide 14 - Open vraag


In andere delen van het land waren wel mensen omgekomen.
A
Onvoltooide tijd
B
Voltooide tijd

Slide 15 - Quizvraag

Mijn broer heeft verstand van .... met de aardkost te maken heeft.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 16 - Quizvraag

Hij is geoloog, ... hij altijd al wilde worden.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 17 - Quizvraag

Er is weinig ... hij niet leuk vindt aan zijn werk.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 18 - Quizvraag

Het onderzoek ... hij nu doet, gaat over aardbevingen.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 19 - Quizvraag

De stenen ... hij meeneemt, gebruikt hij voor onderzoek.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 20 - Quizvraag

Veel mensen luisteren heel graag naar mij, dat ik erg leuk vind.
A
fout
B
goed

Slide 21 - Quizvraag

In sommige huizen was er niets meer wat aan de muur hing.
A
fout
B
goed

Slide 22 - Quizvraag

Ik kan voltooide en onvoltooide tijd van elkaar onderscheiden
Ja
Een beetje
Nee

Slide 23 - Poll

Ik kan de juiste verwijswoorden toepassen in een zin.
Ja
Een beetje
Nee

Slide 24 - Poll