Examentraining schrijfvaardigheid


Examentraining schrijfvaardigheid
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Examentraining schrijfvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze training
Leerdoelen:
  • Weet je wat er van je verwacht wordt bij je schrijfexamen
  • Kun je zelfstandig een betoog of beschouwing schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al over
een betoog en beschouwing?
This is a mindmap

Slide 3 - Woordweb

Het doel van een betoog is?
A
De lezer een zelf een mening laten vormen
B
De lezer informeren
C
De lezer overtuigen
D
De lezer tot handelen aanzetten

Slide 4 - Quizvraag

Bij een beschouwing sluit je de inleiding af met een?
A
Hoofdvraag
B
Stelling
C
Toekomstverwachting
D
Anekdote

Slide 5 - Quizvraag

Jouw eigen mening geef je in een beschouwing in?
A
De inleiding
B
De conclusie
C
De kern
D
Je geeft je eigen mening niet

Slide 6 - Quizvraag

In een betogende tekst geeft de auteur een mening
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Richtlijnen schrijfopdracht
De schrijfopdracht kent twee onderwerpen met een aantal teksten. Per onderwerp zijn er twee opdrachten, dus vier
in totaal. Je kiest één opdracht van de vier opdrachten. Je geeft boven je tekst duidelijk aan voor welke opdracht je gekozen hebt door de letter van de opdracht te noteren. 
Mogelijkheden zijn:
A. Je schrijft een betoog over onderwerp 1.
B. Je schrijft een beschouwing over onderwerp 1.
C. Je schrijft een betoog over onderwerp 2.
D. Je schrijft een beschouwing over onderwerp 2.

Slide 8 - Tekstslide

Als je voor een betoog kiest, neem je de volgende
informatie-elementen op:
1. Een inleiding waarmee je de aandacht van de lezers trekt en waarin je jouw standpunt aan de orde stelt.
2. Twee (havo) of drie (vwo) argumenten die pleiten voor jouw standpunt. Je gebruikt daarbij een relevant citaat uit de bijgeleverde
bronnen. Dit citaat zet je tussen aanhalingstekens.
3. Een tegenargument (havo) of twee tegenargumenten (vwo) waarvan je er één weerlegt. Ook hier gebruik je een relevant citaat uit de bijgeleverde bronnen. Dit citaat zet je tussen aanhalingstekens.
4. Een slot met een conclusie die aansluit bij jouw standpunt

Slide 9 - Tekstslide

Als je voor een beschouwing kiest, neem je de volgende
informatie-elementen op:
1. Een inleiding waarmee je de aandacht van de lezers trekt en waarin je het verschijnsel beschrijft. Je sluit de inleiding af met de hoofdvraag.
2. Een visie van voorstanders onderbouwd met twee (havo) of drie (vwo) argumenten. Je gebruikt daarbij een relevant citaat uit de bijgeleverde bronnen. Dit citaat zet je tussen aanhalingstekens.
3. Een visie van tegenstanders onderbouwd met twee (havo) of drie (vwo) argumenten. Je gebruikt daarbij een relevant citaat uit de bijgeleverde bronnen. Dit citaat zet je tussen aanhalingstekens.
4. Een samenvattend slot waarin je jouw eigen visie opneemt.

Slide 10 - Tekstslide

Bij een betoog geef je meerdere argumenten om je standpunt te onderbouwen
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel argumenten tegen geef je in je betoog

Slide 12 - Open vraag

Een relevant citaat zet je in je tekst
A
met bronvermelding
B
met een streep eronder
C
tussen aanhalingstekens

Slide 13 - Quizvraag

LET EROP
 dat je een pakkende en passende titel bedenkt;
– dat je aansluit bij het publiek;
– dat je een duidelijke alinea-indeling laat zien;
– dat je minstens drie tussenkopjes van maximaal zes
woorden bedenkt;
– dat je let op zinsbouw, stijl, spelling en interpunctie;
– dat je minimaal 600 en maximaal 750 woorden gebruikt.

Slide 14 - Tekstslide

BEGRIPPENLIJST
ARGUMENTATIEVE VAARDIGHEDEN

Slide 15 - Tekstslide

Betogende tekst (betoog)

Een tekst of tekstgedeelte waarin de schrijver of spreker een beargumenteerd standpunt inneemt. Het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen.

Slide 16 - Tekstslide

Beschouwende tekst (beschouwing)
Een tekst of tekstgedeelte waarin de schrijver of spreker interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aanbiedt. De beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken. Een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer voor een van die standpunten te winnen.

Slide 17 - Tekstslide

Standpunt/stelling
Een uitspraak die op twijfel of tegenspraak stuit of zou kunnen
stuiten volgens de schrijver of spreker. Ook: stelling(name),
bewering, mening. Een standpunt kan in een tekst impliciet zijn: dat wil zeggen dat het standpunt niet in de tekst is
geformuleerd maar er wel uit afgeleid kan worden.

Slide 18 - Tekstslide

Argument
Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een
standpunt onderbouwt.
Een argument dient om het standpunt aanvaardbaar
of aanvaardbaarder te maken; de bedoeling ervan is
de twijfelaars of tegenstanders te overtuigen van het
standpunt

Slide 19 - Tekstslide

Tegenargument
Een uitspraak waarmee een schrijver of spreker een standpunt ontkracht of een argument probeert te weerleggen of te ontkrachten.
Een tegenargument dient om een standpunt of een argument minder aanvaardbaar te maken.

Slide 20 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Tegenargument: ontkracht het standpunt of een argument.

Weerlegging: je ontkracht een argument


Slide 21 - Tekstslide

Argumentatie
Het standpunt en het geheel van argumenten dat het standpunt ondersteunt (argumenten) of ontkracht (tegenargumenten)

Slide 22 - Tekstslide

Aanvaardbaarheid van argumentatie
Argumentatie is aanvaardbaar als
– de gegeven argumenten op zichzelf aanvaardbaar en
relevant zijn,
– de argumenten onderling consistent zijn,
– de argumenten samen toereikend zijn voor het
ingenomen standpunt.

Slide 23 - Tekstslide

Aanvaardbaarheid van feitelijke uitspraken
Een feitelijke uitspraak is aanvaardbaar voor de lezer of gesprekspartner
– wanneer hij in overeenstemming is met zijn of haar kennis van de wereld of
– wanneer hij direct controleerbaar is en daarbij waar blijkt te zijn of
– wanneer hij afkomstig is van een betrouwbare bron.

Slide 24 - Tekstslide

Aanvaardbaarheid van waarderende uitspraken
Een waarderende uitspraak is aanvaardbaar wanneer hij
in overeenstemming is met de kennis en opvattingen de
beoordelaar.

Slide 25 - Tekstslide

Toereikendheid van argumentatie
Argumentatie is toereikend (of voldoende) wanneer het
geleverde argument of de geleverde argumenten samen een standpunt aanvaardbaar maken.

Slide 26 - Tekstslide

Schrijfplan
In het schrijfplan bedenk je eigenlijk alle informatie voordat je het betoog of de beschouwing echt gaat schrijven. 

Slide 27 - Tekstslide

Schrijfplan
Waarom een schrijfplan?

Slide 28 - Tekstslide

Voordelen van een schrijfplan
Door van tevoren na te denken over wat je wilt gaan schrijven, creëer je overzicht
Door steekwoorden op te schrijven, heb je meteen een idee voor je tussenkopjes
De kans dat je vastloopt tijdens het schrijven is kleiner 
Door je geschreven tekst naast je schrijfplan te leggen, weet je of je iets vergeten bent

Slide 29 - Tekstslide

Schrijfplan

Slide 30 - Tekstslide

Schrijfplan
Nu je weet waarom je een schrijfplan kunt gebruiken:

moet je een schrijfplan gebruiken?


Slide 31 - Tekstslide

Nee

Slide 32 - Tekstslide

Is er nog iets anders dat je nodig hebt om zelf te gaan schrijven?

Slide 33 - Open vraag

Aan de slag
Zelf een schrijfopdracht maken:
  • Lees de algemene instructie goed door
  • Lees de inleiding van onderwerp 1 en 2
  • Kies je onderwerp
  • Lees de opdracht en kies A, B, C of D (schrijf deze op je blad!)

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag
Zelf een schrijfopdracht maken:
  • Lees nu de teksten die je kunt gebruiken goed door en onderstreep mogelijke citaten
  • Maak een schrijfplan
  • Begin met schrijven
  • Denk aan het opschrijven van het aantal gebruikte woorden!

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Evaluatie lesdoel
Je weet het verschil tussen een beschouwing en een betoog
Je weet wat je kunt verwachten bij je schrijfexamen
Je weet waar je meer oefenmateriaal kunt vinden

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link