er + prepositie (verba met een vaste prepositie)
houden van - Houd je van pizza? (niet levend)
Ja, ik houd van pizza.
Ja, ik houd ervan.
Nee, ik houd er niet van.
houden van - Houd je van jouw partner? (levend)
Ja, ik houd van mijn partner.
Ja, ik houd van hem / haar.
Nee, ik houd niet van hem / haar.