1hv6 mercredi, le 18 mars 2020

1hv6 mercredi, le 18 mars 2020
Présents/absents
Objectifs: jij kent enkele bijvoeglijk naamwoord in het Frans en de grammatica regels
1- Questions/Réponses
2- Correction des exercices 1 t/m12
3- Explication de la grammaire + Exercices 13 14 15
4- Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1hv6 mercredi, le 18 mars 2020
Présents/absents
Objectifs: jij kent enkele bijvoeglijk naamwoord in het Frans en de grammatica regels
1- Questions/Réponses
2- Correction des exercices 1 t/m12
3- Explication de la grammaire + Exercices 13 14 15
4- Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui.

Slide 1 - Tekstslide

Questions/Réponses

C'est quel jour aujourd'hui ?

Tu as fait tes devoirs ?

Comment tu t'appelles ?

Tu vas avoir quel âge ?

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Exercice 1a Voorbeeldantwoord(en)
1 De Eiffeltoren, de Champs-Élysées en de Cathédrale de Notre Dame.
2 Chanel, Yves Saint-Laurent, Dior, Jean-Paul Gaultier. 
 1b
1 Le Sacré-Cœur 2 L’Arc de Triomphe
3 La Tour Eiffel 4 Le Louvre 
Exercice  2
le café                 un coca
la boulangerie un croissant
la parfumerie   un parfum
le magasin de mode un jean
la librairie                       un livre

Exercice 3 
1 la porte              6 le tableau blanc interactif
2 le professeur  7 le cahier
3 la fenêtre         8 le crayon
4 un élève           9 la gomme
5 les stylos       10 la trousse

Exercice  4a
1 B
2 Haar broer.
3 Per (toeristische) bus.

Slide 3 - Tekstslide

Exercice 4b
1 De bus rijdt op de Champs-Elysées.
2 Simon ziet een mooie auto. 
3 Célia ziet veel fotografen.
4 Simon herkent een bekende voetballer.

exercice  4c   
1 vrai
2 faux
3 faux
4 vrai
5 vrai


Slide 4 - Tekstslide

brun  
le T-shirt grand  
bleu
  le pantalon les cheveux
noir     les lunettes de soleil la taille moyenne
rouge
le sac
gris  

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 5b
Célia Simon
1 J'adore        3 déteste
2 descend    4 vois
5 peut-être   6 acheter
7 porte            8 entre


Slide 6 - Tekstslide

Exercice 6a  
1 C'est qui?
2 Il est grand?
3 Non, il est de taille moyenne.
4 Il porte un T-shirt bleu et rouge et un pantalon de jogging bleu.
5 Je trouve qu'il est très beau.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 6b     toi (A)
Les Champs-Elysées, qu'est-ce que c'est?
Le Louvre.
 Le Parc Astérix.
 Les Galeries Lafayette.
copain/copine (B) 
C'est un boulevard.

C'est un musée.
C'est un parc d'attraction.
C'est un grand magasin.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 7
1 C'est une voiture. 
2 C'est une couleur. 
3 C'est un jour (de la semaine). 
4 C'est une matière (scolaire).
5 C'est un magasin (de mode).
6 C'est un vêtement.
7 C'est un numéro de téléphone.
8 C'est un prénom. /C'est un garçon.
Opdracht 8a
1 C
2 A  
 

Opdracht 8b
Voorbeeldantwoord(en)
1 tarieven en informatie
2 top 3 van de attracties
3 de hoofdpersonen van het park.

Opdracht 8c
1 bijna twee miljoen toeristen.
2 44 €
3 Nr 3: Le grand Splash.
4 Goudurix.


Slide 9 - Tekstslide

Il porte un pantalon rouge.
Il porte des chaussures bleues.
Il porte une ceinture verte.
Il porte un pantalon bleu et blanc.
Il porte des chaussures brunes.
Il porte un casque.
Il a une barbe.
Il a une moustache.

Astérix
Panoramix
Astérix, Obélix
Obélix

Astérix, Obélix
Astérix, Obélix
Panoramix
Astérix

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 9a Voorbeeldantwoord(en)
 7 Goudurix is een attractie met 7 loopings.
11 Bij de Grand Splash is de slotval(daling) 11 meter lang.
Als je 11 jaar oud bent, is de entreeprijs 33 euro
30 Het park ligt op 30km afstand van Parijs.
 
33 De toegangsprijs voor kinderen van 3 t/m 11 jaar
36 De loopings van de attractie Goudurix zijn 36 meter hoog.
44 De toegangsprijs voor 12 jaar en ouder

 


Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 10a
1 B
2 F
3 C 
4 E
5 G
6 A
7 H
8 D
Woord in de grijze vakjes: boutique.
Betekenis in het Nederlands: winkel.


Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 11 Voorbeeldantwoord(en)
1 Elle porte une robe et une ceinture.
Non, elle a les yeux marron.
Non, elle ne porte pas de lunettes.
Oui, je trouve qu'elle est belle.
2 Il porte un T-shirt et un pantalon de jogging.
Non, il a les yeux bleus.
Non, il ne porte pas de lunettes.
Oui, je trouve qu’il est beau.

3 Elle porte un pantalon, un T-shirt et des chaussures.
Elle a les yeux marron.
Oui, elle porte des lunettes.
Non, je trouve qu’elle n'est pas belle.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 12a Voorbeeldantwoord(en)
1 Een omroepbericht: meisje van drie is haar ouders kwijt.
2 In het Park Asterix.

B lang A blond C rood D blauw

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is en wat het doet in het Nederlands maar ook in het Frans.
- Ik kan het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het onderwerp waar het bij staat.
- Ik kan de onregelmatige vormen van het bijvoeglijk naamwoord goed toepassen.
- Lees bron c en beantwoord de volgende vragen

Slide 15 - Tekstslide

Vragen over bron C p. 64 TB
 (adjectif qualificatif):

  1. Hoe wordt het bijvoeglijk naamwoord beschreven in de bron? Wat is de functie ervan?  
  2. Wat wordt er gezegd over de toepassing van bijvoeglijke naamwoorden? Geef een voorbeeld.  
  3. Maak twee zinnen (niet dezelfde zinnen uit bron C) met een adjectif qualificatif erin. Let goed op het gebruik van de juiste vorm.

Eerst individueel maken.
Daarna uitwisselen in tweetallen.
Als laatst klassikaal kort bespreken.
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: die broek is blauw. Blauw is dan een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord:
les formes de l'adjectif qualificatif
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt:
Niets   als het zelfstandig naamwoord mannelijk enkelvoud is een ‘s’ als het zelfstandig naamwoord mannelijk meervoud is een ‘e’ als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is een ‘es’als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk meervoud is
-let op:
Les vieux livres. Les chats sont gris.  (geen extra s opschrijven)
La porte est rouge. la table est jaune.(geen extra e opschrijven)

Slide 19 - Tekstslide

de plaats van het bijv. nmw
  • Het bijvoeglijk naamwoord komt in het frans meestal ACHTER het zelfstandig naamwoord: une voiture bleue
  • Er zijn ook bijvoeglijk naamwoorden die VOOR het zelfstandig naamwoord komen te staan: un beau livre, deze moet je leren!
    schrijf mee en zing mee, hier komt de lijst

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden 

staat achter het zelfstandig naamwoord, behalve:
beau-bon - joli
haut -long - petit
jeune -vieux- grand-
gros-mauvais-méchant
nouveau - autre
premier-dernier (+ de rangtelwoorden: deuxième, troisième etc)

Slide 21 - Tekstslide

Exercices 13 14 15 

Slide 22 - Tekstslide