zu - nach -in
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Ich fahre _____ Berlin.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 7 - Quizvraag
Ist es schon Viertel ______ zwölf?
A
nach
B
zu
C
in
Slide 8 - Quizvraag
Ich fahre ______ dem Essen _____ meiner Oma.
A
nach, nach
B
nach, zu
C
zu, nach
D
zu, in
Slide 9 - Quizvraag
Heute Abend gehen wir ____ die Disco.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
de huur
dwars
voor niets
het doel
die Miete
quer
umsonst
das Ziel
Slide 12 - Sleepvraag
Hoe schrijft je: Het schip
A
Das Schiff
B
Das Shiff
C
Das Schif
D
Das Scif
Slide 13 - Quizvraag
Wat is juist?
geradeaus
geradaus
Slide 14 - Poll
Vertaal:
de kruising
de kruising
A
das Kreusung
B
der Kreuzing
C
die kreuzung
D
die Kreuzung
Slide 15 - Quizvraag
Schrijf 4 vervoersmiddelen uit de woordenlijst op (in het Duits):
