Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Daan, Bolkestein, Arnhem, Maas, Duitsland.
Slide 13 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: boek – boeken.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: boek – boekje.
Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het boek, een boek; de vriend, een vriend.
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoorden
De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten. Een van de woordsoorten is het werkwoord (ww). In een zin staat ten minste één werkwoord. Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord. Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt:
Slide 15 - Tekstslide
Werkwoorden
- kijken: De jongens keken naar een lachfilm.
- lachen: Ik heb gisteren heel hard om mijn vriend gelachen.
- verwachten: Wij verwachten een telefoontje van Jasper.
- starten: Het mentoruur start pas in de tweede schoolweek.
Slide 16 - Tekstslide
Werkwoorden
Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen: