2022 3H H5.1 & 5.5 Omzet, kosten, Winst, BTW

H5.1 & 5.5 Omzet, kosten, winst, BTW
Leerdoelen:
  • Je kunt de nettowinst berekenen met behulp van de omzet en de verschillende soorten kosten.
  • Je kunt bij een gegeven verkoopprijs inclusief btw de verkooprijs exclusief btw berekenen en andersom.
  • Je kunt de break-evenafzet en de break-evenomzet berekenen.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie nMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

H5.1 & 5.5 Omzet, kosten, winst, BTW
Leerdoelen:
  • Je kunt de nettowinst berekenen met behulp van de omzet en de verschillende soorten kosten.
  • Je kunt bij een gegeven verkoopprijs inclusief btw de verkooprijs exclusief btw berekenen en andersom.
  • Je kunt de break-evenafzet en de break-evenomzet berekenen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een positief bedrijfsresultaat

Bij de berekeningen wordt btw buiten beschouwing gelaten. Deze moeten we afdragen/terugkrijgen van de overheid en heeft dus geen invloed op de hoogte van de winst.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belasting Toegevoegde waarde
  • het is een indirecte belasting
  • 9% btw                     (- basisbehoeften)
  • 21% btw               (-overige behoeften)
BTW

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een negatief bedrijfsresultaat

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel bedraagt de brutowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €6.000
Bedrijfskosten €1.500
Afzet 500 stuks
Verkoopprijs €20

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel bedraagt de nettowinst?

Gegeven:
Inkoopwaarde van de goederen €8.000
Bedrijfskosten €2.500
Afzet 400 stuks
Verkoopprijs €50

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies



Een fietsenmaker verkoopt 20 elektrische fietsen van € 1200,- per stuk. De inkoop is € 850,- per fiets. De bedrijfskosten zijn € 2000,- .
Wat is de nettowinst?

En per fiets?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UItwerking
  Omzet = 20 x € 1200,= € 24.000,-
Inkoop = 20 x € 850,- = € 17.000,-
                  Brutowinst = € 7.000,-
           Bedrijfskosten = € 2.000,-
                    Nettowinst = € 5.000,-  

Per fiets € 5000,- : 20 = € € 250,-

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oplossing
Omzet = 200 broden x € 2,50 per brood =                  € 500,
inkoopwaarde = 200 broden x € 0,50 per brood = € 100,-
brutowinst                             =                                                €  400,-
bedrijfskosten zijn =.                                                           €  150,-
nettowinst =                                                                            €  250,-

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW - welke tarieven zijn er?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW
BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde

  • 0% BTW - gezondheidszorg, school
  • 9% BTW - basisbehoeften (kapper, fietsenmaker, theater, levensmiddelen) 
  • 21% BTW - overige behoeften

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijs exclusief btw         (is altijd 100%)
Bij 21% btw => is de verkoopprijs 100%
                               de consumentenprijs (prijs inclusief btw ) = 121%

Bij 9% btw => is de verkoopprijs 100%
                             de consumentenprijs (prijs inclusief btw ) = 121%
Verkoopprijs

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

los de volgende opgave op
Een bakker verkoopt per dag 200 broden van € 2,50. De inkoop van meel etc. is € 0,50 per brood. De bedrijfskosten zijn € 150,- per dag. Hoeveel bedraagt de brutowinst en de nettowinst?
Wil van iedereen een oplossing op papier zien!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijs inclusief btw               (is altijd meer dan 100%)
Bij 21% btw => is de verkoopprijs 100%
                               de consumentenprijs (prijs inclusief btw ) = 121%

Bij 9% btw => is de verkoopprijs 100%
                             de consumentenprijs (prijs inclusief btw ) = 121%


Consumentenprijs

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattend BTW
Verkoopprijs (excl. BTW)                = 100%
BTW                                                          = 9% / 21%          +
Consumentenprijs (incl. BTW)     = 109% / 121%

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW voor bedrijven 
  • Klant betaalt BTW aan winkelier
  • Winkelier draagt dit af aan belastingdienst

  • Winkelier betaalt BTW aan leverancier (bij inkoop)
  • Belastingdienst geeft BTW terug aan winkelier 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Inclusief BTW

Stel een tv kost € 600,- exclusief BTW
Wat is de consumentenprijs?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking

verkoopprijs exclusief BTW = 100%
btw = 21%
consumentenprijs inclusief BTW = 121%
dus € 600,- : 100 x 21% = € 126,-
consumentenprijs = € 600,- + € 126,- = € 726,-
Dus verkort is dan € 600,- x 1,21 = € 726,-

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exclusief BTW
Stel een nieuwe iphone kost € 899,- inclusief BTW.
Wat is de prijs exclusief BTW

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitwerking
Inkoopprijs exclusief BTW = 100%
Inkoopprijs = 21%
Inkoopprijs inclusief = 121%
€ 899,- = 121%
De prijs is dan € 899,- : 121 x 100 = € 742,98
Dus verkort € 899,- : 1,21 = € 742,98

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik koop een spijkerbroek voor €48,40 inclusief 21% BTW. Hoeveel bedraagt de BTW?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik betaal €6,30 aan BTW bij de aankoop van een trui waar 21% BTW over wordt gerekend. Hoeveel is de prijs van de trui exclusief BTW?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee soorten kosten
Variabele kosten = kosten die afhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet toeneemt nemen de totale variabele kosten ook toe en andersom. Bijv. de sla voor de broodjes shoarma


Vaste kosten = kosten die onafhankelijk zijn van de afzet. Als de afzet in dit geval toeneemt dan blijven de vaste kosten gelijk.
Bijv. de huur van het pand van de shoarmazaak.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten
 Vaste kosten (hangen niet af van de afzet)
 bijv.
  • huisvesting
  • rentekosten
  • contributies
  • personeel?
 Variabele kosten (hangen wel af van de afzet)
 bijv.
  • inkoop
  • schoonmaak
  • verzending
  • personeel?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste en Variabele kosten

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break-even
Break-even = het bedrijf maakt geen winst en geen verlies --> quite spelen 


Break-evenafzet = de afzet waarbij we geen winst en verlies maken.
Totale opbrengsten is gelijk aan de totale kosten: TO = TK.
Of
Vaste kosten : (verkoopprijs - variabele kosten p. product)

Break-evenomzet = de break - evenafzet * verkoopprijs


Slide 30 - Tekstslide

Het verschil tussen verkoopprijs en variabele kosten per product zorgt ervoor dat de vaste kosten betaald kunnen worden. 
Bij het aantal stuks dat de vaste kosten precies betaald kunnen worden = break-even afzet behaald.
Break-even
TO = TK
Totale opbrengsten = totale kosten

Totale opbrengsten = omzet = prijs * hoeveelheid (Q)
Totale kosten = totale variabele kosten + totale constante kosten

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break- even punt 
  • geen winst en geen verlies
  •  dus totale kosten = totale opbrengsten
  • TO = TK

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopgave
Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenafzet?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopgave
Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenafzet?

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopgave

Stel een bedrijf verkoopt producten met een verkoopprijs van 10 euro. De variabele kosten per product zijn 3 euro. De vaste kosten zijn 70.000 euro per jaar. Wat is zijn break-evenomzet?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies