Blok 5 grammatica

Zinsdelen / bouwplan
Doel:
  • Je weet wat een ZINSDEEL is;
  • Je kunt de ZINSDELEN benoemen.



1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen / bouwplan
Doel:
  • Je weet wat een ZINSDEEL is;
  • Je kunt de ZINSDELEN benoemen.



Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit stukjes. Elk stukje geeft een beetje informatie. Je noemt die stukjes: zinsdelen.  
Een zin heeft altijd twee basisdelen: 
- een zinsdeel dat vertelt wat er gebeurt. (= werkwoordelijk gezegde
- een zinsdeel dat vertelt wie dit doet. (= onderwerp)

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Open vraag

Uit welke soorten werkwoorden kan een wwg bestaan?

Slide 4 - Open vraag

Onderwerp 
Het onderwerp geeft antwoord op de vraag: 
Wie of wat doet het?  

Om het onderwerp in een zin te vinden, vraag je: 
Wie of wat + wwg?


Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld 1
Willem leert.

- een zinsdeel dat vertelt wat er gebeurt. (= werkwoordelijk gezegde)  - leert 
- een zinsdeel dat vertelt wie dit doet. (= onderwerp) - Willem

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld 2
De hond ligt. 
 
- een zinsdeel dat vertelt wat er gebeurt. (= werkwoordelijk gezegde)  - ligt
- een zinsdeel dat vertelt wie dit doet. (= onderwerp) - De hond

Slide 7 - Tekstslide

Volgorde van zinsdelen
- Een zinsdeel kan één woord zijn, of meer woorden; 
- De woorden van het zinsdeel horen bij elkaar. Het is een vaste groep woorden;
- Je kunt de woorden niet losmaken.

Slide 8 - Tekstslide

Volgorde van zinsdelen (2)
Bij voorbeelden 1 en 2 staan twee korte zinnen. 
Je kunt ze langer maken door er stukjes aan toe te voegen. Stukjes die meer informatie geven. 

Je kunt je bijvoorbeeld afvragen: Wat leert Willem?

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld 3
Willem leert Engelse woordjes. 
 
- een zinsdeel dat vertelt wat er gebeurt. (= werkwoordelijk gezegde)  - leert
- een zinsdeel dat vertelt wie dit doet. (= onderwerp) - Willem
- een zinsdeel met het voorwerp of de persoon die nodig is om de handeling uit te voeren (= lijdend voorwerp) - Engelse woordjes

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag boek en schrift:
Blok 5 grammatica
BBL:  7, t/m 11, 13, 14
KBL: instructie
TL: instructie

Slide 11 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 12 - Woordweb

Woordsoorten

1. werkwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord


Slide 13 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Noem drie werkwoorden die als eerste in je opkomen

Slide 16 - Open vraag

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de
het
een

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Het zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen
  • Aardrijkskundige namen

Slide 20 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 21 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 22 - Tekstslide

Quiz

Slide 23 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 28 - Sleepvraag

Lidwoord

noem een lidwoord:

Slide 29 - Open vraag

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 30 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.
- Ik ben docent. 
- Hij is erg cool.
- Ik mag jullie erg graag.
- Die vriend van jou.

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag boek en schrift:
Blok 5 grammatica
BBL:  7, t/m 11, 13, 14
KBL: 7 t/m 11, 13 en 14
TL: 5 t/m 10, 12 t/m 16

Slide 32 - Tekstslide