5. Schrijven: veelgemaakte fouten examen Schrijven

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN
Quiz met uitleg over veelvoorkomende schrijffouten,
daarna een Kahoot.

Pak je laptop er maar bij en log in.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN
Quiz met uitleg over veelvoorkomende schrijffouten,
daarna een Kahoot.

Pak je laptop er maar bij en log in.

Slide 1 - Tekstslide

'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig'
Is deze zin goed of fout?
A
Die zin is goed
B
Die zin is fout

Slide 2 - Quizvraag

UITLEG
'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig' is een samengestelde zin. Je kunt er een signaalwoord middenin zetten. 

Hak je de zin in tweeën, dan staat er:  
Zin één:    'Als je dat niet doet.'
Zin twee:  'ben je al snel ongezellig.' 

Ben je al snel ongezellig klopt niet in deze zin. 

OPLOSSING → Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
De correcte zin is: 'Als je dat niet doet, ben je al snel ongezellig'. 

Slide 3 - Tekstslide

'Henk ging naar huis, en hij pakte een taxi.'
A
Deze zin is goed
B
Deze zin is fout

Slide 4 - Quizvraag

UITLEG
'Henk ging naar huis, en hij pakte een taxi.'

Schrijf een komma vóór signaalwoorden, zoals: maar, omdat, doordat, want, tenzij, waardoor, daarom, terwijl, dus

Functie van de komma: het geeft een adempauze in de tekst aan.  
Met andere woorden: de zin is nog niet afgelopen. Er komt nog meer. 

[en] geeft van zichzelf al een pauze aan in de zin, dus zet je daar geen komma voor.

Slide 5 - Tekstslide

WERKWOORDSPELLING
'Jouw werk (veranderen) niet.'
Vul de juiste vorm in.

Slide 6 - Open vraag

'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'
A
Deze zin is goed (en waarom?)
B
Deze zin is fout (en waarom?)

Slide 7 - Quizvraag

UITLEG
'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'  Er staat [dat]. 
Dat betekent meer dan één zin. 

Eerste zin: 'Flexibilisering heeft als gevolg' 
Onderwerp = Flexibilisering (dat is enkelvoud). 
Persoonsvorm = heeft (dus ook enkelvoud) 

Tweede zin: 'Dat je dezelfde functie houdt'   
Onderwerp = je 
Persoonsvorm =  ik-vorm + t

Slide 8 - Tekstslide

Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

UITLEG
'Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Zie je het signaalwoord [terwijl]? Daar moet een komma vóór. 
Truc: je neemt een adempauze. Dat merk je als je de zin overleest. 

LEES DAAROM ALTIJD JE ZINNEN OVER.  

De correcte zin wordt dan: 
'Wij leven in een vrij land, terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Slide 10 - Tekstslide

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
reservesleutel
B
reserve sleutel

Slide 11 - Quizvraag

UITLEG
Hoe ziet het woord dat je bedoelt eruit, als je het in het meervoud zet?  

► heb je het over sleutels of over reservesleutels?

Reserve sleutel wordt reservesleutels, niet reserves sleutels

 



Slide 12 - Tekstslide

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
sollicitatiebrief
B
sollicitatie brief

Slide 13 - Quizvraag

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
praktijkervaring
B
praktijk ervaring

Slide 14 - Quizvraag

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
hoveniersopleiding
B
hovenier opleiding

Slide 15 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Andere denken dat dit niet nodig is.'
(je doelt op andere mensen)
A
nee, het moet anderen zijn
B
ja, dit is goed

Slide 16 - Quizvraag

UITLEG
Gaat het over dingen, dan schrijf je een [e] aan het eind: 
De boeken die alle in de kast staan. Ik heb beide documenten ondertekend. 

Gaat het over mensen , dan gebruik je het woord met een [n] aan het eind. 
'Anderen denken dat dit niet nodig is.' 

NB
Noem je de mensen al in de zin, zoals 'de meeste studenten',  dan staat er al een [n] en dan hoef je het niet meer achter 'meeste' te plakken. 
Het staat ook wat raar: 'de meesten studenten'... en klinkt dat goed?

Slide 17 - Tekstslide


'De meeste studenten denken dat ze wel kunnen schrijven.'

A
nee, het moet meesten zijn
B
ja, dit is goed

Slide 18 - Quizvraag

VERWIJZEN / VERWIJSWOORDEN
Het meisje dat daar loopt
Mijn zusje .... om haar vriendje huilt
De jongen die naar haar kijkt
De tafel .... daar staat
Het bed dat twee meter breed is 
Een bed ... in het midden van de slaapkamer staat

Zie je een patroon? 
  • de-woorden krijgen 'die'
  • het-woorden krijgen 'dat'

Slide 19 - Tekstslide

Vul in 'dat' of 'die':
'Het gaat om snelheid ... je leert!'

Slide 20 - Open vraag

UITLEG
Tip: denk aan een ander woord dat je kent, dat hetzelfde begint of hetzelfde eindigt [in dit geval -heid]. Zet je daar [de] of [het] voor? Mensheid, gezelligheid, vrolijkheid.
'Snelheid' is net als 'vriendelijkheid' een 'de'- woord. Je verwijst naar de-woorden met [die]

De vis die zwemt. De troela die daar loopt. De gezelligheid die iedereen kent. (de) Snelheid die je leert.


Slide 21 - Tekstslide

Vul het correcte verwijswoord in:

'Mijn zusje .... hard huilt.'

A
die
B
dat

Slide 22 - Quizvraag

UITLEG
Het verwijswoord [dat] gebruik je bij het-woorden: zelfstandige naamwoorden met [het] als ingesloten lidwoord.   

Het meisje dat in de bus zit. 
Jouw zusje dat haar knie stoot.
Christiaans paard dat uit de wei wordt gehaald.


Slide 23 - Tekstslide

'Het schema [...] voor je ligt.'
A
die
B
dat

Slide 24 - Quizvraag

'Er is een systeem nodig [...] eindelijk werkt.'
A
die
B
dat

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Link

EINDE VAN DE LES

Slide 27 - Tekstslide