b1g en b1e b1i dia 20

Hoofdstuk 1 - SAMENLEVEN
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
LevensbeschouwingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 - SAMENLEVEN

Slide 1 - Tekstslide

Gun het jezelf fouten te maken

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding

Lees de inleiding op blz. 2 van je boekje en maak de volgende opdrachten in je schrift:

1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en zet de juiste uitleg erachter:
gemeenschap / samenleving
2. Een samenleving is een voorbeeld van een grote gemeenschap. Maar een gemeenschap kan ook kleiner of (nog) groter zijn. Geef 3 voorbeelden van een kleinere of grotere gemeenschap dan een samenleving.
3. Bij welke gemeenschappen hoor jij? Noteer er minimaal 3.



Slide 3 - Tekstslide

H1 Samenleven
Paragraaf 1 
waarden en normen

Slide 4 - Tekstslide

Hoofstuk 1 - Paragraaf 1: waarden en normen
In je eentje:
Lees paragraaf 1 (zie bladzijde 3 tm 5 in je basistekst) en maak opdracht 1 tm 4 in je schrift.

In groepjes:
Bespreek samen opdracht 5 tm 8 en noteer in je schrift jullie gezamenlijke antwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Hoofstuk 1 - Paragraaf 1: waarden en normen
A. Klassikaal bespreken opdrachten H1 Paragraaf 1
- Eén leerling wordt aangewezen door docent om antwoord te geven
- Wanneer deze leerling het juiste antwoord heeft gegeven, wijst hij/zij een andere leerling aan die antwoord geeft op de volgende vraag
- Dit blijft doorgaan tot alle leerlingen een keer antwoord hebben gegeven, dan begint het weer opnieuw

>>> Maak aantekeningen van de antwoorden van medeleerlingen; daar leer je van!
>>> Wanneer je een aanvulling hebt op een gegeven antwoord, steek je je vinger op

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 - paragraaf 1: waarden en normen
1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en zet de juiste uitleg erachter:
waarden / gedrag / persoonlijke waarden / gemeenschappelijke waarden / normen
2. Wat is voor jou belangrijk in het leven? Noteer minimaal 3 voorbeelden van jouw persoonlijke waarden.
3. Wat doe jij om je persoonlijke waarden (zie opdracht 2) te bereiken of te behouden? Hoe kunnen we deze waarden dus in jouw gedrag zien?
4. Heb je wel eens moeten kiezen tussen je waarden? Geef een duidelijk voorbeeld (als je nooit hebt hoeven kiezen, mag je ook een keuze verzinnen) en leg het kort uit.
5. Veiligheid is een voorbeeld van een gemeenschappelijke waarde in een samenleving.
Noteer nog 3 andere voorbeelden van gemeenschappelijke waarden in (onze) samenleving.
6. Neem de volgende waarden over in je schrift en noteer achter iedere waarde een bijpassende norm (wat moet je doen om die waarde te bereiken?):
A - Vriendschap B - Eerlijkheid C - School D - Gezondheid E - Vrijheid F - Respect
7. Noteer de letter van de volgende normen en zet daar een bijpassende waarde achter:
A - Op tijd komen voor een afspraak B - Niet tegen de richting in fietsen. C - Iedereen hetzelfde behandelen, ook al zijn ze anders dan jij. D - Netjes in de rij gaan staan bij een attractie in de Efteling.
8. Bij opdracht 3 van de inleiding heb je een aantal gemeenschappen genoemd waar je zelf bij hoort. Noteer deze gemeenschappen opnieuw en zet achter iedere gemeenschap een bijpassende gemeenschappelijke waarde én de norm die daarbij kan horen.








Slide 7 - Tekstslide

H1 Samenleven
Paragraaf 2
soorten waarden

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 - paragraaf 2: soorten waarden
B. Lees eerst H1 paragraaf 2 (bladzijde 6) en maak daarna onderstaande opdrachten in je schrift:

1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en zet de juiste uitleg erachter:
materiële waarden / immateriële waarden
2. Geef minimaal 3 eigen voorbeelden van materiële waarden (dus niet die al in de tekst genoemd zijn).
3. Geef minimaal 3 eigen voorbeelden van immateriële waarden (dus niet die al in de tekst genoemd zijn).
4. Waarom zullen mensen vaak niet veel gelukkiger worden wanneer ze voornamelijk bezig zijn met het bereiken van hun materiële waarden? Hoe is dat voor jou zelf?
5. Bij een vak als levensbeschouwing staan immateriële waarden centraal. Materiële waarden zijn voor dit vak niet echt van belang. Waarom zou dit zijn, denk je?
6. “Toch worden zowel mensen als dieren helaas nog te vaak door een economische bril bekeken: de omgang met andere mensen en dieren moet ons iets opleveren, nuttig zijn.”
Leg uit wat we met deze zin bedoelen door een duidelijk voorbeeld te gebruiken in je uitleg.






Slide 9 - Tekstslide

HOOFDSTUK 2 - LEVENSBESCHOUWING

Slide 10 - Tekstslide

Wat kun je ervaren?

Slide 11 - Woordweb

Waarover kun je je verwonderen?

Slide 12 - Woordweb

H2 - Paragraaf 1 - Bestaanservaringen

Lees paragraaf 1 (bladzijde 3 en 4) en maak onderstaande opdrachten in je schrift.
1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en zet de juiste uitleg erachter:
waarden (herhaling) / normen (herhaling) / bestaanservaringen / groter geheel
2. Noteer 2 eigen (dus niet al in het boek genoemd) voorbeelden van bestaanservaringen. Leg ook kort uit waarom dit bestaanservaringen zijn.
3. In de tekst staat ‘Jouw bestaanservaringen horen altijd in en bij dit grotere geheel’. Leg deze zin uit door een duidelijk voorbeeld te gebruiken.








Slide 13 - Tekstslide

voorbeelden van bestaanservaringen

Slide 14 - Woordweb

Ik vind het fijn als ik weet wat ik kan verwachten.
Eens
Oneens

Slide 15 - Poll

Ik vraag mezelf weleens af, wat als...
Eens
Oneens

Slide 16 - Poll

Ervaring van contingentie
Dit zijn gebeurtenissen, waardoor je ervaart dat je geen
controle hebt. Dit zijn een speciaal soort bestaanservaringen, die gaan om het verlies van controle en zekerheid in je leven. Zo'n ervaring kan zowel positief als negatief zijn. 

Slide 17 - Tekstslide

Kan je een persoonlijk voorbeeld noemen van een ervaring van contingentie?

Slide 18 - Open vraag

paragraaf 3  bestaansvragen
- Neem op je tablet je word-bestand met opdrachten erbij
- Ga naar de opdrachten van hoofdstuk 2, paragraaf 3 en neem ze kort door: wat moet je zo gaan doen?
- Lees eerst op je tablet de tekst van paragraaf 3 in je boekje
- Maak daarna de opdrachten 1 tm 6 van paragraaf 3

Slide 19 - Tekstslide

Paragraaf 3 - bestaansvragen 
In stilte: 
- Neem op je tablet je word-bestand met opdrachten erbij
- Ga naar de opdrachten van hoofdstuk 2, paragraaf 3 en neem ze kort door: wat moet je zo gaan doen?
- Lees eerst op je tablet de tekst van paragraaf 3 in je boekje
- Als iedereen de tekst en de opdrachten gelezen heeft, beginnen we meteen met oefenen! 

Slide 20 - Tekstslide

gewone vragen
bestaansvragen
gaan over bijzondere en vaak lastige zaken
antwoorden zijn vaak meningen of gaan over gevoelens
er kunnen meerdere goede antwoorden zijn
antwoorden zijn vaak feiten of afspraken
er is maar één antwoord het juiste antwoord
gaan over alledaagse en praktische zaken

Slide 21 - Sleepvraag

A - Waar heb ik mijn telefoon gelaten?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 22 - Quizvraag

B - Is de mens van nature goed of slecht?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 23 - Quizvraag

C - Is 13 x 17 méér dan 336273 : 1673?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 24 - Quizvraag

D - Waarom is voor mij eerlijkheid zo belangrijk?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 25 - Quizvraag

E - Is Jezus de Zoon van God?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 26 - Quizvraag

F - Wonen er in Nederland meer christenen dan moslims?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 27 - Quizvraag

G - Waarom bestaat de mens eigenlijk?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 28 - Quizvraag

H - Waarom noemen we Groot-Brittannië een eiland?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 29 - Quizvraag

I - Hoe vaak raadt de tandarts me aan mijn tanden te poetsen op een dag?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 30 - Quizvraag

J - Wat betekenen mijn vrienden voor mij?
A
gewone vraag
B
bestaansvraag

Slide 31 - Quizvraag

A - Over wat we als mensen belangrijk vinden (waarden!)

Slide 32 - Open vraag

B - Over wie en hoe de mens is

Slide 33 - Open vraag

C - Over de ander en hoe we samenleven

Slide 34 - Open vraag

D - Over de natuur en de wereld om ons heen

Slide 35 - Open vraag

E - Over tijd: verleden, heden en toekomst

Slide 36 - Open vraag

F - Over lijden en dood en hoe we daarmee omgaan

Slide 37 - Open vraag

Waarom is de zinvraag een bijzonder soort bestaansvraag?

Slide 38 - Open vraag