1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie

 Weer en klimaat
1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Weer en klimaat
1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie

Slide 1 - Tekstslide

Samenvattende herhaling paragraaf 1.4; de zon als motor: neerslag.
* Begrippen kennen.
* Feit: warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht, dus:  Weten dat neerslag voorkomt, waar warme lucht stijgt.
* 3 soorten neerslag kennen
* Kunnen beschrijven samenhang reliëf en neerslag.
* Kunnen beschrijven hoe een waterkringloop werkt.

Slide 2 - Tekstslide

De drie soorten neerslag zijn...

Slide 3 - Open vraag

Welke vorm van neerslag ontstaat er vooral in berggebieden?
A
stijgingsneerslag
B
stuwingsneerslag
C
frontale neerslag

Slide 4 - Quizvraag

Rond de evenaar is er veel stijgingsneerslag omdat
A
Er weinig verschillende seizoenen zijn
B
De zonkracht hier voor veel opstijgende lucht zorgt
C
Door de windrichting vanuit zee
D
Er veel planten en bomen aanwezig zijn

Slide 5 - Quizvraag

Hoe ontstaat ook alweer frontale neerslag?
A
Door sterke opwarming van de lucht door zon
B
Door gebergten die de lucht doen opstijgen
C
Door sterke verdamping van de lucht
D
De botsing van koude en warme lucht

Slide 6 - Quizvraag

Stijgingsneerslag
Frontale neerslag
Stuwingsneerslag

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de woorden naar de goede plek in de tekening
Loefzijde
Lijzijde
Stuwingsregen
Regenschaduw

Slide 8 - Sleepvraag

In een waterkringloop onderscheiden we:
1. condensatie
2. infiltratie
3. neerslag
4. ondergrondse afstroming
5. verdamping

Welke stappen vinden achtereenvolgens plaats in de waterkringloop als je begint bij oceanen en zeeën?
A
1 - 3 - 4 - 2 - 5
B
1 - 5 - 3 - 4 - 2
C
5 - 4 - 1 - 3 - 2
D
5 - 1 - 3 - 2 - 4

Slide 9 - Quizvraag

Welke twee onderdelen van de waterkringloop behoren tot de KORTE waterkringloop
A
Afstroming en condensatie
B
Afstroming en infiltratie
C
Condensatie en verdamping
D
Verdamping en infiltratie

Slide 10 - Quizvraag

Welk water beweegt zich het minst snel door de waterkringloop?
A
Rivierwater
B
Grondwater
C
Gletsjer in de bergen
D
Oppervlaktewater

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

zoninvalshoek = hoek die een bundel zonnestralen maakt met het aardoppervlak.

* een grote invalshoek bij de evenaar
* een kleine invalshoek bij de polen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Regel 2
Wind waait op het aardoppervlak altijd van hogedrukgebied naar lagedrukgebied.
Dus van gebied met dalende lucht (teveel) naar gebied met stijgende lucht (tekort)
Regel 1

Slide 20 - Tekstslide

Bekijken fimpje:
"Luchtstromen op aarde - van hoge naar lagedrukgebied"

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Plaats de juiste omschrijving bij de juiste locatie
60 graden zuider- en noorderbreedte
Noord- en zuidpool
Lage luchtdruk
Hoge luchtdruk
Neerslag
Helder
Bewolkt
Droog
Geen begroeiing
Loof- en naaldbos

Slide 23 - Sleepvraag

Plaats de juiste omschrijving bij de juiste locatie
Evenaar
30 graden noorder- & zuiderbreedte
Lage luchtdruk
Hoge luchtdruk
Neerslag
Zonnig
Bewolkt
Droog
Woestijn
Tropisch regenwoud

Slide 24 - Sleepvraag

Bekijk bron 1.
Welke tekening geeft de grote windsystemen op aarde juist weer?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4

Slide 25 - Quizvraag

Tropische klimaten
Tropisch regenwoudklimaat: warm (meer dan 18 °C) en vochtig klimaat.
Savanneklimaat: warm (meer dan 18 °C)  met droge winter.

Slide 26 - Tekstslide

Droge klimaten
Steppeklimaat: ongeveer 150 tot 300 mm neerslag per jaar.
Woestijnklimaat: minder dan ongeveer 100 tot 150 mm neerslag per jaar.

Slide 27 - Tekstslide

Zeeklimaten
Gematigd zeeklimaat: koudste maand warmer dan -3 °C en kouder dan 18 °C met het hele jaar neerslag.
Middellandse Zeeklimaat / Mediterraan klimaat: koudste maand warmer dan -3 °C en kouder dan 18 °C met een droge zomer.

Slide 28 - Tekstslide

Landklimaten
Gematigd landklimaat: warmste maand warmer dan 10 °C , koudste maand kouder dan -3 °C
Landklimaat met een droge winter: warmste maand warmer dan 10 °C, koudste maand kouder dan -3 °C met een droog seizoen in de winter.

Slide 29 - Tekstslide

Poolklimaten
Toendraklimaat: warmste maand warmer dan 0 °C en kouder dan 10 °C
Sneeuw- en ijsklimaat: hele jaar kouder dan 0 °C

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Klimaatzones van de wereld
https://schooltv.nl/video/geoclips-klimaatzones-van-de-wereld/#q=geoclips
Landschapszones van de wereld

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag.
*Lezen paragraaf 1.5: luchtcirculatie
*Maken opgaven: 2, 3, 4 en 5a
* Lezen paragraaf 1.6: Bronnen klimaten in de wereld


*Samenvatting en/of mindmap maken van paragraaf 1.5.
* Leerdoelen ( bladzijde: 26  en 27 ) uitschrijven.
* Begrippenlijst maken (zie dikgedrukte woorden en woorden uit de tekst, die je niet kent).

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video