1. Ze schrijft buurgenoot in plaats van buurtgenoot;
2. Ik en … (begin een brief niet met ‘ik’);
3. Ze schrijft Oktober in plaats van oktober (dit schrijf je dus zonder hoofdletter);
4. Ze schrijft inleverdt in plaats van inlevert;
5. Ze schrijft ook in plaats van Ook (begin van de zin, dus een hoofdletter)
6. Ze schrijft het geld wat in plaats van het geld dat;
7. dus (weglaten);
8. plaats zat (spreektaal);
9. Ze schrijft zo lang in plaats van zolang;
10. Ze schrijft in in plaats van In (begin van de zin, dus een hoofdletter);
11. Ze schrijft kerkstraat in plaats van Kerkstraat