221121_M2A_grammatica zinsdelen H1

Ga rustig op je plek zitten.

Spullen op tafel.

Zet je tas op de grond.

Pak je leesboek en ga 5 minuten lezen.



1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ga rustig op je plek zitten.

Spullen op tafel.

Zet je tas op de grond.

Pak je leesboek en ga 5 minuten lezen.



Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
-grammatica H1: uitleg
-zelf werken
-planning woensdag

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
-Aan het eind van de les weet je weer hoe je een zin opdeelt in zinsdelen.
-Aan het eind van deze les kun je de volgende zinsdelen benoemen:
  • pv (persoonsvorm)                            
  • ow (onderwerp)  
  • wg (werkwoordelijk gezegde)
  • lv (lijdend voorwerp)                               

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
= zinnen in zindelen verdelen (streepjes zetten)

- persoonsvorm
- onderwerp
- werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Noem eens een manier om de persoonsvorm(en) in een zin te vinden.

Slide 5 - Open vraag

Manier 1: Maak de zin vragend

Als je de zin vragend maakt, komt de pv vooraan te staan


Bijvoorbeeld: Henry maakt zijn huiswerk

Vragend: Maakt Henry zijn huiswerk?

Slide 6 - Tekstslide

Manier 2: Zet de zin in een andere tijd

Maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd

Maak van de verleden tijd de tegenwoordige tijd


Bijvoorbeeld: Marko voetbalt iedere avond

Andere tijd: Marko voetbalde iedere avond

Slide 7 - Tekstslide

Manier 3: Verander het "getal"

Maak van meervoud enkelvoud

Maak van enkelvoud meervoud


Bijvoorbeeld: Henk fietst door de straat

Getal veranderen: Henk en Jessica fietsen door de straat 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de pv? 

De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie. 

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp? (ow)
Staat altijd naast persoonsvorm
Is antwoord op de vraag: wie/wat + pv?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het ow?

Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden? 

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Wat weet je er nog van?
Wat zijn de kenmerken van het wg?

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordelijk
gezegde

Slide 13 - Woordweb

Vragen over het WG
Hoe noemen we het werkwoord dat niet mag missen in een zin?

Kan de persoonsvorm ook het hele werkwoordelijk gezegde zijn?

Slide 14 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde (wg)
Alle werkwoorden in de zin
Als pv het enige werkwoord is, is dat het wg

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

Machteld zou wel op vakantie willen gaan.

Slide 16 - Tekstslide

lijdend voorwerp (lv)
Staat niet in elke zin!
Staat alleen in zinnen waarin iets wordt ge...
... daan
... geven
... zongen
... maakt
... enz.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het lv?

De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie. 

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maak: opdracht 2 t/m 5, blz. 29
  • Hoe: in je schrift.
  • Hoe lang: 10 minuten.
  • Hulp: theorie blz. 28.
  • Klaar: lezen.

Niet af = huiswerk. 
 
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Einde les
Als het goed is, kun je nu de volgende zes zinsdelen aanwijzen in een zin:

pv (persoonsvorm)
ow (onderwerp)
wg (werkwoordelijk gezegde)
lv (lijdend voorwerp)

Slide 20 - Tekstslide

Woensdag
  • Herhalen en oefenen voor de SO.
  • Vragen stof SO.
  • Vrijdag: SO.

timer
6:00

Slide 21 - Tekstslide