G10 Spreekwoorden, uitdrukkingen, letterlijk/figuurlijk

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Vandaag:

- gaan we het verschil tussen uitdrukkingen & spreekwoorden leren

- gaan we met de betekenis van een aantal uitdrukkingen oefenen

Spreekwoord of uitdrukking

Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.

Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.

Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Een spreekwoord is:

1. een grapje
2. een korte zin met een waarheid of wijsheid
3. slechte woorden/schelden
4. iets wat letterlijk wordt bedoeld

Een uitdrukking is:

1. een grapje
2. een korte zin met een wijsheid
3. een groepje vaste woorden met figuurlijke betekenis
4. een groepje vaste woorden die letterlijk bedoeld zijn

letterlijk of figuurlijk

*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.

Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.

Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Toen ik thuiskwam lag de hond in de mand

1. letterlijk
2. figuurlijk

Toen ik te laat thuiskwam, vond ik de hond in de pot

1. letterlijk
2. figuurlijk

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto's geparkeerd.

1. letterlijk
2. figuurlijk

De boze student moet een appeltje met zijn docent schillen.

1. De student schilt een appel voor zijn docent
2. De student moet een probleem met de docent oplossen

Programma voor vandaag:

- huishoudelijke mededelingen.......

- terugblik vorige les 

- quizzzz 'uitdrukkingen'

- lezen & tekstbegrip 

(politieke tekst...)

De aap komt uit de mouw.

1. Nu pas blijkt wat de echte reden is.
2. Er gebeurt iets heel raars en onverwachts.
3. Een dier doet iets gekt.
4. Het blijkt te laat te zijn voor iets.

Op grote voet leven.

1. Veel lopen en wandelen.
2. Lang de tijd nemen voor dingen.
3. Een grote schoenmaat hebben.
4. Veel geld uitgeven.

Je hart vasthouden.

1. Verliefd zijn.
2. Je hebt een slechte gezondheid.
3. Je zorgen maken om iets.
4. Boos zijn.

Met je mond vol tanden staan.

1. Een grote mond hebben.
2. Niet weten wat je moet zeggen.
3. Je zorgen maken om iets.
4. Verdrietig zijn.

En dan nu: we gaan lezen! 

(& de tekst begrijpen...) 

https:

Link naar Forms quiz 'aan de slag met uitdrukkingen'

https:

Reminder!!

Deze donderdag = online les

Want meneer Damveld heeft weer cursus.

Anders moeten jullie voor 1 uurtje naar school komen.