v2 vorbereitung toets Kapitel 4+6

v2 vorbereitung toets Kapitel 4+6
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

v2 vorbereitung toets Kapitel 4+6

Slide 1 - Tekstslide

Übersetze:
de gitaar
A
die Geige
B
das Gitarre
C
die Gitarre
D
das Schlagzeug

Slide 2 - Quizvraag

Übersetze:
de viool
A
der Geige
B
die Gitarre
C
die Stadt
D
die Geige

Slide 3 - Quizvraag

Übersetze:
het drumstel
A
das Slagzeug
B
das Schlagzeug
C
die Sahne
D
das Klavier

Slide 4 - Quizvraag

Übersetze:
de vakantie
A
die Straße
B
die Stadt
C
die Fierien
D
die Ferien

Slide 5 - Quizvraag

Übersetze:
aan sport doen
A
sporten
B
Sport spielen
C
Sport machen
D
Sport

Slide 6 - Quizvraag

Übersetze:
bevallen
A
befallen
B
gefallen
C
regnen
D
tanzen

Slide 7 - Quizvraag

Übersetze:
fietsen
A
Rad machen
B
Spaß machen
C
Rad fahren
D
Rad laufen

Slide 8 - Quizvraag

Übersetze:
leuk zijn
A
schön sein
B
hübsch sein
C
toll sein
D
Spaß machen

Slide 9 - Quizvraag

Übersetze:
naar de bioscoop gaan
A
ins Bioskop gehen
B
ins Schwimmbad gehen
C
ins Kinema gehen
D
ins Kino gehen

Slide 10 - Quizvraag

Übersetze:
naar muziek luisteren
A
Musik machen
B
Musik horen
C
Musik hören
D
Musik laustern

Slide 11 - Quizvraag

Übersetze:
paardrijden
A
rijten
B
rennen
C
reiten
D
raiten

Slide 12 - Quizvraag

Übersetze:
skiën
A
Schlitten fahren
B
Schnee fahren
C
Ski reiten
D
Ski fahren

Slide 13 - Quizvraag

Übersetze:
met
A
ohne
B
manchmal
C
mit
D
mut

Slide 14 - Quizvraag

Übersetze:
soms
A
mankmal
B
menchmal
C
manchmit
D
manchmal

Slide 15 - Quizvraag

Übersetze:
dom
A
blöd
B
blod
C
dömm
D
super

Slide 16 - Quizvraag

Übersetze:
saai
A
lankweilik
B
langweilig
C
langwijlig
D
kurzweilig

Slide 17 - Quizvraag

Übersetze:
abenteuerlich
A
voetballen
B
avontuurlijk
C
wisselen
D
tegenstander

Slide 18 - Quizvraag

Übersetze:
der Gegner
A
voetbalclub
B
tegenstander
C
buiten
D
jammer

Slide 19 - Quizvraag

Grammatik:
ich ...
A
spielst
B
spielt
C
spielen
D
spiele

Slide 20 - Quizvraag

Grammatik:
du...
A
öffnest
B
öffnst
C
öffnen
D
öffne

Slide 21 - Quizvraag

Grammatik:
wir ...
A
geht
B
gehen
C
gehst
D
gehe

Slide 22 - Quizvraag

Grammatik:
es ... Spaß
A
mache
B
machst
C
machen
D
macht

Slide 23 - Quizvraag

Grammatik:
sie (eenvoud)
A
habt
B
haben
C
habe
D
hat

Slide 24 - Quizvraag

Grammatik:
sie (meervoud)
A
sein
B
bist
C
bin
D
sind

Slide 25 - Quizvraag

Grammatik:
es ...
A
regnen
B
regnt
C
regnet
D
regne

Slide 26 - Quizvraag

Grammatik:
du ...
A
frage
B
fragt
C
fragst
D
fragest

Slide 27 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt):
ich habe (hören)
A
gehören
B
gehört
C
hören
D
hört

Slide 28 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt):
ich habe (telefonieren)
A
telefoniert
B
getelefonieren
C
getelefoniert
D
telefonieren

Slide 29 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt):
ich habe (spielen)
A
spielen
B
spielt
C
gespielen
D
gespielt

Slide 30 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt):
ich habe (reden)
A
gereden
B
geredet
C
geredt
D
reden

Slide 31 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig
ich bin Rad....
A
fahren
B
gefahrt
C
gefahren
D
fahrt

Slide 32 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig
ich bin ins Kino ....
A
gegeht
B
gegangen
C
gegangt
D
gegehen

Slide 33 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig
du bist ... (schwimmen)
A
geschwimmt
B
schwimmen
C
geschwommen
D
geschwimmen

Slide 34 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig:
er ist (reiten)
A
gereitet
B
reitet
C
gerittet
D
geritten

Slide 35 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig:
wir haben (singen)
A
gesingt
B
gesund
C
gesungen
D
gesingen

Slide 36 - Quizvraag

Grammatik (Perfekt)
onregelmatig
ihr seid Ski (fahren)
A
fahrt
B
fahren
C
gefährt
D
gefahren

Slide 37 - Quizvraag

Was sind deine Hobbys?

Slide 38 - Open vraag

Wann spielst du Fußball/Tennis/Hockey?

Slide 39 - Open vraag

Mit wem gehst du meistens in die Stadt?

Slide 40 - Open vraag

Welke vragen van deze les vond je nog moeilijk?

Slide 41 - Open vraag

Hoe ga je nog beter voor de toets oefenen?

Slide 42 - Open vraag