Naamvallen oefenen 2

Een naamval is een

A
werkwoord
B
vervoeging
C
vorm
D
voorzetsel
1 / 11
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Een naamval is een

A
werkwoord
B
vervoeging
C
vorm
D
voorzetsel

Slide 1 - Quizvraag

(1e) Nominativ is
A
Onderwerp
B
lijdende vorm
C
meewerkende vorm

Slide 2 - Quizvraag

(3e) Dativ is
A
Onderwerp
B
lijdende vorm
C
meewerkende vorm

Slide 3 - Quizvraag

(4e) Akkusativ is
A
Onderwerp
B
Lijdende vorm
C
Meewerkende vorm

Slide 4 - Quizvraag

Er hat mich gestern im Krankenhaus besucht.
Welke vorm is 'mich'?
A
1 Nominativ
B
4 Akkusativ
C
3 Dativ

Slide 5 - Quizvraag

Ich war mit ihm beim Hausarts.
Welke vorm is 'ihm'?
A
1
B
4
C
3

Slide 6 - Quizvraag

Antworte mir bitte!
Welke vorm is 'mir'?
A
Nominativ
B
Dativ
C
Akkusativ

Slide 7 - Quizvraag

Ich habe mich Sorgen gemacht um (haar) .....
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihm

Slide 8 - Quizvraag

Wer kann (hun) ....... helfen?
A
Ihnen
B
ihr
C
Ihr
D
ihnen

Slide 9 - Quizvraag

Ich danke (u) ....... recht herzlich
A
Sie
B
sie
C
Ihnen
D
Ihr

Slide 10 - Quizvraag

Welke stelling is op jou van toepassing?
A
Ik vind dit nog moeilijk (en heb nog uitleg nodig)
B
Ik begin het te snappen (kwestie van oefenen)
C
Ik snap en kan dit (bijna alles goed)
D
Ik kan het een ander uitleggen

Slide 11 - Quizvraag