gerund

GERUND 

(ING-VORM)

 Unit 5

GERUND

De gerund (werkwoord + ing) gebruik je op drie manieren:

1) Als onderwerp, aan het begin van een zin.

Eating apples is healthy. 

2) na bepaalde werkwoorden als: love, like, hate, enjoy, stop, start, finish.
I love eating pizza.

3) na een voorzetsel (of, on, in, over, about etc.)
He went on about falling in love with her.

Imperative (Gebiedende wijs)

You want to tell someone they have to do something.

Sit down!

Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund

ING-vorm

De gerund is een ing-vorm van een woord.

Gaming is fun!

I love singing.

I am good at playing soccer.

Imperative (Gebiedende wijs)

You want to tell someone they have to do something.

Sit down!

Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund

ING-vorm

Je gebruikt deze vorm in 3 situaties:

Gaming is fun!

I love singing.

I am good at playing soccer.

> Als onderwerp van een zin.

> Na bepaalde werkwoorden.

> Na voorzetsels.

Imperative (Gebiedende wijs)

You want to tell someone they have to do something.

Sit down!

Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund

ING-vorm

I love singing.

De gerund gebruik je na de volgende werkwoorden:

- love              - enjoy           - begin              - end

- hate             - like               - start                - finish

Imperative (Gebiedende wijs)

You want to tell someone they have to do something.

Sit down!

Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund

ING-vorm

I am good at playing soccer.

De gerund gebruik je na voorzetsels, zoals:

- at              - of                  - with              - to

- after         - about          - in                   - from

- by             - on                 - for                 - like

Gerund?
"My friend is good at ... (to make) breakfast."

1. to make
2. make
3. makeing
4. making

Gerund?
"He likes ... (to read) books."

1. to read
2. read
3. reading

Gerund?
"... (to write) stories can be fun."

1. to write
2. write
3. writing

Gerund?
"She managed ... (to communicate) with them."

1. to communicate
2. communicate
3. communicating

Gerund?
"I just finished ... (to run)."

1. to run
2. run
3. running

Gerund?
"She started ... (to swim) again after seven years."

1. to swim
2. swim
3. swimming

Denk je dit onderwerp nu onder de knie te hebben?

1. Ja!
2. Jawel, maar ik ga er nog even mee oefenen.
3. Jawel, maar ik zou het toch nog eens samen willen doornemen.
4. Ik snap er niks van.