EXAMENVRAGEN

Wat heb je niet nodig tijdens het koken
A
telefoon
B
bestek
C
maatbeker
D
weegschaal
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1-4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat heb je niet nodig tijdens het koken
A
telefoon
B
bestek
C
maatbeker
D
weegschaal

Slide 1 - Quizvraag


Welk wasmiddel gebruik je om dit wasgoed te wassen
A
wolwasmiddel
B
witwasmiddel
C
fijnwasmiddel
D
bontwasmiddel

Slide 2 - Quizvraag

Welke producten zijn schoonmaakmaterialen?
meerdere antwoorden goed.
A
microvezeldoekje
B
allesreiniger
C
zeem
D
stofzuiger

Slide 3 - Quizvraag

Welk soort schoonmaakmiddel zorgt ervoor dat de meeste micro-organismen doodgaan?
A
reinigingsmiddel
B
onderhoudsmiddel
C
desinfecteermiddel
D
oplosmiddel

Slide 4 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welk schoonmaakmateriaal is dit?

A
luiwagen
B
bezem
C
dweil
D
vloerwisser

Slide 5 - Quizvraag

Je hebt een mopsteel gebruikt tijdens het schoonmaken. Hoe maak je deze schoon voordat je hem ophangt?
A
je neemt hem klamvochtig af
B
je slaat hem uit
C
spoelt hem goed schoon met heet water
D
Je wast hem op 60ºC.

Slide 6 - Quizvraag

Lees de volgende zinnen.

'Hartelijk bedankt voor uw informatieaanvraag. Middels deze e-mail stuur ik u meer informatie over de woongroep Vlinder.'
In welk onderdeel van een e-mail staan deze zinnen?
A
Onderwerp
B
inleiding
C
kern
D
ondertekening

Slide 7 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Je ziet een etiket van een kledingstuk.

Op hoeveel graden moet dit kledingstuk gewassen worden?

A
40 graden
B
60 graden
C
30 graden
D
50 graden

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het begrip ruwschoon maken
A
het grove vuil verwijderen
B
hardhandig schoonmaken
C
klamvochtig schoonmaken
D
desinfecteren

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent dit pictogram?
A
strijken
B
bleken
C
drogen
D
wassen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent dit pictogram?
A
föhnen
B
strijken
C
drogen
D
bleken

Slide 11 - Quizvraag

kijk de afbeelding.

Wat betekent dit symbool op een wasetiket?

A
strijken op hoge temperatuur
B
drogen in droogtrommel
C
wasmachine reinigen
D
professioneel reinigen

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor soort verbranding zie je op de afbeelding
A
eerste graads
B
tweede graads
C
snijwond
D
scheurwond

Slide 13 - Quizvraag


Bekijk de afbeelding.

Wat is de betekenis van dit pictogram?

Voor het reinigen van...

A
harde vloeren
B
vloerkleden
C
houten vloeren
D
zachte vloeren

Slide 14 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Wat betekent dit gevaarsymbool?

A
Product kan mogelijk kankerverwekkend zijn
B
Product kan exploderen
C
Kan door inademen ernstig gevaar opleveren en dodelijk zijn.
D
Product kan gemakkelijk vlam vatten

Slide 15 - Quizvraag


In je trui zit een wasetiket met daarop een wastobbe met een horizontale streep eronder.

Wat betekent dit?

A
je moet de trui met de hand wassen
B
je moet de wasmachine maximaal tot een derde vullen
C
je mag de trui niet wassen
D
anti kreukprogramma

Slide 16 - Quizvraag


Je gaat de was strijken en opvouwen.

Wat zijn voorbeelden van platgoed?

Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.

A
servetten
B
theedoeken
C
t-shirt
D
zakdoeken

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een persoonsgebonden budget?
(PGB)
A
Een budget dat een persoon krijgt om kleding en leuke spullen te kopen.
B
Een budget dat een persoon krijgt om van op vakantie te gaan.
C
Een budget dat een persoon krijgt om zorg en hulp in te kopen.
D
Een budget dat een persoon krijgt om boodschappen van te doen.

Slide 18 - Quizvraag

Welk wasgoed moet je strijken?
A
theedoek
B
onderlakens
C
handdoeken
D
badlakens

Slide 19 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Wat voor technologisch apparaat is dit?

A
sensor
B
domotica
C
zorgrobot
D
medido

Slide 20 - Quizvraag


Welke voedingsmiddelen staan er in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum?

Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.

A
aardappels
B
kipfilet
C
olijven
D
bruine bonen

Slide 21 - Quizvraag

Welk voedingsmiddel staat er in niet de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum?


A
beschuit
B
roggebrood
C
volkoren brood
D
zilvervliesrijst

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent ADL?
A
algemene dagelijkse levenshandelingen
B
algemene dagelijkse levensverwachtingen
C
algemene dagelijkse levensverrichtingen
D
algemene dagelijkse levensinvullingen

Slide 23 - Quizvraag

Nederland heeft een multiculturele samenleving.

Wat betekent dat?

A
Dat er mensen met verschillende opvattingen wonen in Nederland.
B
Dat er mensen uit verschillende culturen wonen in Nederland.
C
Dat er mensen van verschillende leeftijden wonen in Nederland.
D
Dat er mensen van verschillende geslachten wonen in Nederland.

Slide 24 - Quizvraag

Hoe noem je een persoon die in Nederland geboren is en ook van Nederlandse oorsprong is?


A
allochtoon
B
emigrant
C
autochtoon
D
immigrant

Slide 25 - Quizvraag

Je werkt in een leefstijlcentrum.

In welke sector werk je dan?

A
in de zorg
B
in het welzijnswerk
C
in het onderwijs
D
in de marketing

Slide 26 - Quizvraag

Waarvan is dit een voorbeeld?
A
grove bewegingen
B
grove motoriek
C
fijne beweging
D
kleine motoriek

Slide 27 - Quizvraag