Lidwoorden herhalen

De lidwoorden in het Frans 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De lidwoorden in het Frans 

Slide 1 - Tekstslide

"De" of "het" voor een mannelijk woord vertaal je naar:

Slide 2 - Open vraag

"De" of "het" voor een vrouwelijk woord vertaal je naar:

Slide 3 - Open vraag

"De" of "het" voor een mannelijk of vrouwelijk woord vertaal je naar .... als er een klinker botsing plaats zou vinden!

Slide 4 - Open vraag

Hoeveel stappen moet je zetten om een zelfstandig naamwoord met lidwoord in de meervoudsvorm te zetten?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de meervoudsvorm van "le" en "la"?

Slide 6 - Open vraag

Le/ la   of     un/ une ?? 
Wanneer je in het Nederlands zegt "de of het" dan gebruik je "le of la"  = 
Ik zie het meisje = Je vois la fille. 

Als je in het Nederlands "een" gebruikt dan zegt je "un of une": 
Ik ben een meisje = Je suis une fille. 

Slide 7 - Tekstslide

stokbrood = ..... baguette (f)
A
une
B
le
C
la
D
les

Slide 8 - Quizvraag

een appel = .... pomme (f)
A
un
B
une
C
les
D
l'

Slide 9 - Quizvraag

een pannenkoek = .... crêpe (f)
A
un
B
la
C
une
D
le

Slide 10 - Quizvraag

het vlees = .... viande (f)
A
une
B
le
C
les
D
la

Slide 11 - Quizvraag

de snoepjes = .... bonbons (m)
A
le
B
les
C
la
D
un

Slide 12 - Quizvraag

een cola = ... coca (m)
A
le
B
l'
C
un
D
une

Slide 13 - Quizvraag

het brood = .... pain (m)
A
la
B
le
C
un
D
une

Slide 14 - Quizvraag

de groenten = ... légumes (m)
A
les
B
le
C
la
D
un

Slide 15 - Quizvraag

de hond = ... chien (m.)
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 16 - Quizvraag

het konijn = ... lapin (m)
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 17 - Quizvraag

het hotel = ... hotêl (m)
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 18 - Quizvraag

... balles
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 19 - Quizvraag

de week = ... semaine (f)
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 20 - Quizvraag

la balle = ... balle
A
une
B
un
C
les

Slide 21 - Quizvraag

l'activité = ... activité (f)
A
une
B
un
C
les

Slide 22 - Quizvraag

Vindt je de lidwoorden nog lastig?
A
ik begrijp het goed
B
ik snap het maar vindt het lastig in de opdrachten
C
ik snap het niet
D
ik zou graag nog meer willen oefenen

Slide 23 - Quizvraag

Ik snap het verschil tussen "le" en "la"
A
Oui
B
Non

Slide 24 - Quizvraag

Ik snap het verschil tussen "le"/ "la" en "un"/ "une":
A
Oui
B
Non

Slide 25 - Quizvraag