In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen!
This is the place to Bio
Slide 1 - Tekstslide
Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 2: Organen, weefsels en cellen
H5
Thema 1
Inleiding in de biologie
Slide 2 - Tekstslide
Herhalen vorige les
Basisstof 1: Inleiding in de biologie
Je kunt beschrijven wat biologie is en uitleggen op welke gebieden biologie een rol speelt.
Je kunt de levencyclus van dieren beschrijven
Je kunt de organisatieniveaus van de biologie benoemen en uitleggen dat op elk hoger organisatieniveau emergente eigenschappen ontstaan.
Slide 3 - Tekstslide
Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen versnellen het afbreken van voedingsstoffen
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed
Slide 4 - Quizvraag
Hoe zat het ook alweer?
Zet de onderstaande organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot
biosfeer
ecosysteem
levens-
gemeenschap
populatie
organisme
orgaan
weefsel
molecuul
cel
Slide 5 - Sleepvraag
Een dijbeen bestaat uit been, kraakbeen, bloedvaten en zenuwen. Tot hoeveel weefsels en hoeveel organenstelsels behoort een dijbeen?
A
een weefsel en een organenstelsel
B
een weefsel en vier organenstelsels
C
vier weefsels en een organenstelsel
D
vier weefsels en vier organenstelsels
Slide 6 - Quizvraag
Is de brug van mieren een voorbeeld van een emergente eigenschap?
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet
Slide 7 - Quizvraag
Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 2:
Organen, weefsels en cellen
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen bij een mens herkennen en de kenmerken en functies ervan beschrijven
Je kunt beschrijven dat groepen cellen in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen
Je kunt bij (delen van) organismen het verband aangeven tussen vorm en functie.
Slide 9 - Tekstslide
Van cel tot orgaanstelsel
We gaan kijken naar het mens als organisme op verschillende organisatieniveaus. Op de verschillende niveaus komen verschillende soorten samenwerkingen (functies) tot stand.
Slide 10 - Tekstslide
Oefenen: Welke orgaanstelsels zie je?
Bloedvatenstelsel
1
Ademhalingsstelsel
2
Verteringsstelsel
3
Uitscheidingsstelsel
4
Zenuwwtelsel
5
Welke orgaanstelsels zien je hier?
Slide 11 - Tekstslide
Orgaanstelsels
Slide 12 - Tekstslide
Orgaanstelsels
Het orgaanstelsel is opgebouwd uit organen die een gezamenlijke functie uitvoeren.
Maak opdrachten 13 en 14
Slide 13 - Tekstslide
Weefsels van mensen
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
= weefsel
Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
Slide 14 - Tekstslide
Weefsels
Dekweefsel
bescherming
Zenuwweefsel
informatie doorgeven
Spierweefsel
samentrekkingen
Bindweefsel
steun
Weefsels en functies
Slide 15 - Tekstslide
Tussencelstof
Slide 16 - Tekstslide
Waar zijn botten van gemaakt?
Kalk en lijmstof (collageen)
Been
veel kalk, weinig lijmstof
Kraakbeen
weinig kalk, veel lijmstof
Kalkstof verwijdert met een zuur
Lijmstof verwijdert met gebruik van warmte
Bot is buigzaam zonder kalk.
Bot is breekbaar zonder lijmstof.
Maak opdracht 15 en 16
Slide 17 - Tekstslide
Vorm en functie van botten
Slide 18 - Tekstslide
Homologie of analogie?
Slide 19 - Tekstslide
Vorm en functie
Vorm en functie botten gerelateerd aan levensstijl
Slide 20 - Tekstslide
Een weefsel is ...
A
.. een groep cellen met een bepaalde bouw en functie
B
.. een groep cellen met een bepaalde functie
C
.. een groep cellen met een bepaalde bouw
D
.. een groep cellen
Slide 21 - Quizvraag
Je kan weefsels ook een niveau noemen. Tussen welke twee niveaus hoort weefsels dan?
A
DNA en cel
B
cel en orgaanstelsel
C
cel en orgaan
D
Orgaan en orgaanstelsel
Slide 22 - Quizvraag
Hoeveel weefsels zie je hier?
A
1
B
2
C
3
D
GÊÊn weefsel
Slide 23 - Quizvraag
Wat voor type weefsel zie je hier?
A
Longen
B
Alvleesklier
C
Nier
D
Huid
Slide 24 - Quizvraag
Wat voor type weefsel zie je hier?
A
bindweefsel
B
dekweefsel
C
spierweefsel
D
tussencelstof
Slide 25 - Quizvraag
Wat voor type weefsel zie je hier?
A
Botweefsel
B
Zenuwweefsel
C
Slijmvliesweefsel
D
Spierweefsel
Slide 26 - Quizvraag
Dit weefsel is afkomstig uit het
A
botstelsel
B
spierstelsel
C
zenuwstelsel
Slide 27 - Quizvraag
Het weefsel in de afbeelding is:
A
Kraakbeenweefsel
B
Botweefsel
Slide 28 - Quizvraag
Is de afbeelding een voorbeeld van een plantaardig weefsel?
A
Ja want ik zie dezelfde soorten cellen en ik zie dikke celwanden
B
Nee ik zie verschillende soorten cellen
C
Nee want ik zie wel dezelfde soorten cellen maar geen bladgroenkorrels
Slide 29 - Quizvraag
Uit wat voor weefsel bestaat een ader?
A
bindweefsel, spierweefsel en dekweefsel
B
bindweefsel en dekweefsel
C
spierweefsel en dekweefsel
D
alleen dekweefsel
Slide 30 - Quizvraag
Welk weefsel is steviger? En welk weefsel is buigzamer?
A
Kraakbeen is steviger, botten zijn buigzamer
B
Botten zijn steviger en
er is geen verschil in buigzaamheid
C
Botten zijn steviger, kraakbeen is buigzamer
D
Kraakbeen is steviger en er is geen verschil in buigzaamheid