Woordsoorten H3 ww les 2

Lesplanning
* 10 min. lezen in eigen leesboek
* bespreken so zinsdelen 
* Oefenen met woordsoorten; werkwoorden
* huiswerk nakijken

timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
* 10 min. lezen in eigen leesboek
* bespreken so zinsdelen 
* Oefenen met woordsoorten; werkwoorden
* huiswerk nakijken

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:

Ik kan / weet:
  • de verschillende soorten werkwoorden in een zin herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken so zinsdelen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
Do 23-02
H5 grammatica woordsoorten
lezen theorie
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Het verschil tussen een koppelwerkwoord en een zelfstandig werkwoord is dat een kww iets zegt over iets doen en een zww zegt iets over iets zijn. 

1. waar                                         2. niet waar



Slide 5 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, staat het zelfstandig werkwoord achteraan in de zin.

1. waar                               2. niet waar

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen werkwoorden
We bespreken samen de vrijdag uitgedeelde oefening. 

Slide 7 - Tekstslide


1. Je gaat in stilte het huiswerk nakijken.

Als je klaar bent, maak je de lesopdrachten die hiervoor liggen. 

Als je vragen hebt, kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, laat je de vraag open tot de algemene uitleg is afgerond. Daarna kan je overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs.


2. Je doet mee met het gezamenlijk nakijken en bespreken van het huiswerk.







Keuzemoment

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Het zww is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin.
  • Als er maar 1 werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Mijn moeder versiert de kamer.
Mijn moeder heeft de kamer versierd.

Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.
Ik zou het allerliefste met mijn vrienden hebben gevoetbald.

Slide 11 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.
  • Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
  • Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
  • Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de kww?
Schrijf op... 

Slide 14 - Tekstslide

De koppelwerkwoorden zijn: ZWoBBeLS

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 15 - Tekstslide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 16 - Tekstslide

Wat nu?
We maken de lesopdrachten die vooraan liggen.


timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video