Les 4 §6 ww

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* huiswerk §2 herh. klas 1
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden.


timer
10:00
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* huiswerk §2 herh. klas 1
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden.


timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een vorm van een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. 
1. waar                                         2. niet waar



Slide 2 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.

1. waar                               2. niet waar

Slide 3 - Tekstslide



1. Je leest de theorie van §6 en maakt in stilte opdracht 1 t/m 3.
Als je klaar bent, maak je de lesopdrachten die hiervoor liggen. 

Als je vragen hebt, kijk je eerst bij de theorie. Als je er dan nog niet uitkomt, laat je de vraag open tot de algemene uitleg is afgerond. Daarna kan je overleggen met je buurvrouw of -man. Komen jullie er samen niet uit? Dan steek je je hand op en kom ik langs.



2. Je doet mee met de theorie-uitleg en daarna maken we de eerste vragen samen.










Keuzemoment

Slide 4 - Tekstslide

Schema

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Het zww is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin.
  • Als er maar 1 werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Mijn moeder versiert de kamer.
Mijn moeder heeft de kamer versierd.

Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.
Ik zou het allerliefste met mijn vrienden hebben gevoetbald.

Slide 7 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.
  • Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
  • Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
  • Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn de kww?
Schrijf op... 

Slide 10 - Tekstslide

De koppelwerkwoorden zijn: ZWoBBeLS

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 11 - Tekstslide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf op een blad / blaadje
Ik kan de verschillende werkwoorden herkennen en benoemen.

0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je dat je gewerkt hebt?
Teken een emoji.
timer
1:00

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Di 11-03:
SO gr. ws §2, 4, 6, 8 en 14.

Vr 21-3:
Literaire mindmap af + presenteren in les

Slide 15 - Tekstslide