voeding en vertering

voeding en vertering.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

voeding en vertering.

Slide 1 - Tekstslide

voedingsmiddelen
alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen.

voedingsmiddelen zijn opgebouwd uit voedingsstoffen.

Slide 2 - Tekstslide

dierlijk of plantaardig.
voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn.

Voedingsstoffen zijn; eiwitten, koolhydraten, vetten, vitaminen, en mineralen.

Voedingsvezels (in plantaardige voedingsstoffen) helpen bij een goede darmfunctie, de ontlasting wordt dan beter van structuur.



Slide 3 - Tekstslide

functies voedingsstoffen
bouwstoffen: helpen met opbouwen van cellen. Zorgen  voor groei en herstel in het lichaam.
brandstoffen: zorgen voor energie voor beweging etc. (energie komt vrij bij verbranding in de  lichaamscellen)
reservestoffen:  zijn stoffen die opgeslagen worden en later gebruikt worden (meestal als brandstof) 
beschermstoffen: beschermen het lichaam tegen ziektes.

Slide 4 - Tekstslide

Eiwitten
  • Dierlijke eiwitten
  • Plantaardige eiwitten

Slide 5 - Tekstslide

Eiwitten
Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen in je lichaam. Eiwitten zijn nodig voor de vorming van celplasma. Ook voor de opbouw van spieren heb je eiwitten nodig.
Een teveel aan eiwitten in je voeding wordt gebruikt als brandstof. Je lichaam kan eiwitten ook omzetten in vet en dan opslaan als reservestof.
In de afbeelding hiernaast zie je voedingsmiddelen die veel eiwitten bevatten.

Slide 6 - Tekstslide

koolhydraten
glucose, suikers, zetmeel en glycogeen zijn koolhydraten.

ze worden dus het meest gebruikt als brandstof.

ze worden minder vaak gebruikt maar kan wel als bouwstof en reservestof.

Slide 7 - Tekstslide

Vetten
Vetten zijn brandstoffen, maar kunnen ook dienen als bouwstof en reservestof. 

Verzadigde en onverzadigde vetten. 

Slide 8 - Tekstslide

Onverzadigde vetten = gezond

Verzadigde vetten= ongezond

Slide 9 - Tekstslide

Mineralen 
Mineralen zijn bouwstoffen en dienen ook als beschermende stof. 

Mineralen worden ook wel zouten genoemd. 
  • Calcium (kalk)
  • Natrium
  • Magnesium
  • IJzer

Slide 10 - Tekstslide

- Vitaminen
Bouwstoffen of beschermende stoffen. 
Bij tekort aan vitaminen word je ziek. 
Zitten in kleine hoeveelheden 
in voedingsmiddelen.

Slide 11 - Tekstslide

voedingsstof met hun functies.

Slide 12 - Tekstslide

joodoplossing
joodoplossing is een indicator die zetmeel aantoont.
(indicator is een stof die een andere stof aantoont)

bruin-> geen zetmeel
zwart-> wel zetmeel

Slide 13 - Tekstslide

schijf van vijf
het voedingscentrum geeft elk jaar nieuwe voedingsadviezen. 

de schijf van vijf geeft advies welke voedingsmiddelen je  beste op een dag kunt eten en hoeveel.

Slide 14 - Tekstslide

5 regels

1. eet gevarieerd
2. eet niet te veel en beweeg minstens 30 minuten per dag
3. eet weinig verzadigde vetten.
4. eet veel groente, fruit en brood.
5. eet veilig. ga verstandig om met voedsel

Slide 15 - Tekstslide

ondergewicht
ondergewicht betekent dat je te weinig weegt.  
Gevaar bij ondergewicht is, dat bepaalde lichaamsfuncties uitvallen en het lichaam eigen eiwitten (uit de bloedbaan) gaat gebruiken om aan energie te komen

Slide 16 - Tekstslide

overgewicht
overgewicht betekent dat je teveel weegt.

het lichaam heeft grotere kans op hart-, en vaatziektes. Ook is er een grotere kans op suikerziekte en overbelasting van gewrichten

Slide 17 - Tekstslide

BMI
het BMI (body mass index) kan je gebruiken om te bepalen of je ondergewicht hebt of overgewicht. 

BMI=(gewicht in kg)/(lengte in meter)^2

Slide 18 - Tekstslide

BMI

Slide 19 - Tekstslide

energie waarde.
om er achter te komen of je voldoende energie binnenkrijgt kun je energiewaarde van een voedingsmiddel bekijken. 
Ben je overdag actief, dan heb je ook meer energie nodig.
Een volwassen man moet tussen de 9200 kj en 12100 kj aan energie opnemen.
Een volwassen vrouw moet tussen de 8400 kj en 9600 kj aan energie opnemen.
De eenheid energie kan gegeven worden in kilojoule of in kcal.
1kcal = 4,2 kj

1 kcal=4,2 kilojoule

Slide 20 - Tekstslide

eetstoornissen
anorexia: door een verkeerd zelfbeeld (men ziet zichzelf steeds als te dik) stopt de persoon met eten en geeft ook over om af te vallen.

boulimia: deze persoon probeert wel af te vallen maar heeft enorme eetbuien. Na een eetbui probeert men door bewust over te geven de voedingsmiddelen weer kwijt te raken. 

binge eating disorder: deze persoon heeft ook enorme eetbuien maar geeft niet over. 

Slide 21 - Tekstslide

vegetarisch
 Mensen die vegetarisch leven kiezen bewust om geen vlees te eten. 

reden hiervoor is vaak dat deze mensen het zielig voor dieren vinden

Slide 22 - Tekstslide

veganistisch
veganisten eten of gebruiken naast vlees ook geen dierlijke producten.

ze zijn ervan overtuigd dat alles wat dierlijk is slecht is voor de mens en onthouden zich van alle dierlijke producten.

Slide 23 - Tekstslide

ontbrekende voedingsstoffen.
omdat in vlees veel eiwitten en vetten zitten hebben mensen die geen vlees eten deze vaak tekort. 
Dit heeft gevolgen voor de benodigde reservestoffen en bouwstoffen in het lichaam. 
Deze voedingstoffen moeten dan uit plantaardige voedingsmiddelen gehaald worden.

Slide 24 - Tekstslide

verteringsstelsel
De vertering van voedingsmiddelen begint bij de mond en eindigt bij de kont!

de route van het voedsel is als volgt: mondholte-slokdarm-maag-twaalfvingerige darm- dunne darm-dikke darm- endeldarm- anus.

Slide 25 - Tekstslide

Typen vertering

-1- Mechanische vertering
Hierbij wordt dmv spieren het voedsel kleiner gemaakt en gekneed
Hierdoor groter oppervlak waarop enzymen in kunnen werken.
-2- Chemische vertering
Hierbij wordt het voedsel bewerkt dmv enzymen , zie voor uitleg enzymen de les "vertering ; hoe werken enzymen" en de les "enzymen"

Slide 26 - Tekstslide

vertering
Het doel van de spijsvertering is dat voedingsstoffen die in voedingsmiddelen zitten dusdanig afgebroken worden dat deze in het bloed opgenomen kunnen worden. Eenmaal opgenomen in het bloed, kunnen ze vervoerd worden naar alle cellen in het lichaam


Slide 27 - Tekstslide

verteringssappen.
Verteringssappen bevatten enzymen
 een enzym helpt om voedingsmiddelen af te breken tot voedingsstoffen.
enzymen versnellen de vertering (Katalysator). 
Niet elk enzym past op iedere voedingsstof. Enzymen hebben dus specifieke functie.

De verteringssappen  worden in verteringsklieren gemaakt: speekselklieren-maagsapklieren-lever-alvleesklier-darmklieren

Slide 28 - Tekstslide

begin vertering.
in de mondholte begint de vertering.
de tanden zorgen voor oppervlakte vergroting van het voedsel. De enzymen kunnen zo meer plekken bereiken, de vertering verloopt dan sneller.

Slide 29 - Tekstslide

mondholte.
vertering start in de mond.
in de mond liggen speekselklieren die een enzym genaamd Amylase uitscheiden-> 
speeksel verteert zetmeel.

tong duwt het eten de slokdarm in.
het strotklepje sluit de luchtpijp af bij het doorslikken.

Slide 30 - Tekstslide

maag
de maag is constant in beweging door het samentrekken van de kringspieren en lengtespieren in de wand van de maag. 
de kringspier aan het einde van de maag (maagportier) laat af en toe voedsel uit de maag naar de twaalfvingerige darm. de maag dient daarom als een tijdelijke opslag plaats. 

in de wand van de maag zitten maagsapklieren deze produceren maagsap. maagsap bestaat uit water, zoutzuur en enzymen zoals Pepsine. maagsap breekt eiwitten af.

Slide 31 - Tekstslide

twaalfvingerige darm
na de maag komt de voedselbrei terecht in de twaalfvingerige darm.

de lever en de alvleesklier zijn verbonden aan de twaalfvingerige darm.

na de twaalfvingerige darm komt het eten terecht in de dunne darm.

Slide 32 - Tekstslide

lever
De lever produceert gal.

 Gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. 
Via de galbuis komt het gal in de twaalfvingerige darm 
Gal emulgeert de vetten uit de spijsbrei

Slide 33 - Tekstslide

emulgeren 
gal emulgeert vetten.

Vet lost niet op in water in plaats daarvan vormen zich grote vetdruppels. 

Gal breekt de grote vetdruppels af in kleinere druppels zodat ze beter verteerd kunnen worden.

Slide 34 - Tekstslide

alvleesklier
De alvleesklier produceert alvleessap dat
 eiwitten, koolhydraten en vetten afbreekt.
Lipase;  vetten 
Amylase;  koolhydraten 
Peptidase: eiwitten

Slide 35 - Tekstslide

darmperistaltiek
De beweging van de darmen noemen we darmperistaltiek.  Voedingsvezels bevorderen de darmperistaltiek.
De darmwand bestaat uit kringspieren en lengtespieren.
De lengtespieren ontspannen zich net voor voor het voedsel zodat er ruimte ontstaat. De kringspier spant zich vervolgens aan (knijpbeweging) achter het voedsel. Hierdoor verplaatst het voedsel naar het betreffende verteringsorgaan

Slide 36 - Tekstslide

dunne darm
De dunne darm is ongeveer 8 meter lang.
In de darmwand zitten darmsapklieren die darmsappen (enzym) produceren. deze verteren eiwitten, koolhydraten en vetten. 
In de darmwand zitten kring- en lengte spieren, die peristatltische bewegingen maken om de voedselbrij voort te bewegen.

de wand van de dunne darm is  sterk geplooid, waardoor het opnemen oppervlag vergroot wordt.  Deze plooien/ uitstulpingen met een dunne wand noemen we darmvlokken
In de darmvlokken zitten bloedvaten die de verteerde voedingsstoffen kunnen opnemen om deze naar de cellen van het lichaam te vervoeren.

In de dunne darm wordt water en de verteringsproducten opgenomen in het bloed.

Slide 37 - Tekstslide

blinde darm
De overgang van de dunne darm naar de dikke darm noemen we de blinde darm.

Bij een blinde darm ontsteking is het wormvormige aanhangsel ontstoken. De blinde darm heeft geen functie.

Slide 38 - Tekstslide

dikke darm
De dikke darm is 1,5 meter lang
In de dikke darm wordt vocht opgenomen, zodat de restanten van de spijsbrei zachter worden. De colibacterie zorgt hier voor opname  van vitamine K in het lichaam.
Na het passeren van de dikke darm wordt de ontlasting tijdelijk opgeslagen in de endeldarm waarna het via de anus het lichaam verlaat.

Slide 39 - Tekstslide