Les 3 Neerslag

H2 Par 4. Neerslag
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2 Par 4. Neerslag

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling par 2 + 3
- Instructie deel 1 Neerslag 
- Maken opdrachten 10 min.
- Instructie deel 2
- Maken opdrachten 
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe neerslag ontstaat.
- je weet hoe stijgingsneerslag ontstaat. 
- je weet  hoe stuwingsneerslag ontstaat. 
- Je begrijpt hoe de lange en korte waterkringloop werken. 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling

Slide 4 - Tekstslide

Op welk deel is het warmer
A
Nummer 1
B
Nummer 2

Slide 5 - Quizvraag

Op welk deel valt de zon loodrecht naar beneden?
A
Nummer 1
B
Nummer 2

Slide 6 - Quizvraag

In dit geval heeft het verschil in temperatuur te maken met:
A
De hoogteligging
B
Met het seizoen te maken
C
Met de stand van de zon
D
De breedteligging

Slide 7 - Quizvraag

Waarom is het vanaf 21 juni zomer in Nederland?(meerdere antwoorden goed)
A
Het noordelijk halfrond staat dan naar de zon toe gericht.
B
Het zuidelijk halfrond staat dan naar de zon toe gericht.
C
De zon staat dan loodrecht op de steenbokskeerkring.
D
De zon staat dan loodrecht op de kreeftkeerkring.

Slide 8 - Quizvraag

Een plek dicht bij de evenaar ligt op
A
Hoge breedte
B
Lage breedte

Slide 9 - Quizvraag

hoogtegordel
  • een grens tot aan waar bepaalde planten kunnen groeien.
  • Dit komt door het temperatuurverschil in hoogte.
  • bomen groeien tot -3 graden Celcius, daarna zijn er geen bomen meer.
  • Per 1000 meter omhoog, zakt de temperatuur met 6 graden Celcius.

Slide 10 - Tekstslide


Hoe                          de breedtegraad, hoe  


Hoe                          op de berg, hoe



Kleiner
Kouder
Hoger
Warmer

Slide 11 - Sleepvraag


Wat is de algemene regel die hoort bij de hoogteligging?
hoe..... hoe... (+ hoeveel graden celsius?)
A
hoger, kouder. 0,6 graden per kilometer
B
hoger, kouder. 6 graden per kilometer
C
hoger, warmer. 0,6 graden per kilometer
D
hoger, warmer, 6 graden per kilometer

Slide 12 - Quizvraag

Zet de hoogtegordels op de juiste plaats in de tekening.
loofboomgordel
naaldboomgordel
alpenweiden
rotsgordel
eeuwige sneeuw

Slide 13 - Sleepvraag

Welke hoogtegordel zie je op de voorgrond?
A
Loofboomgordel
B
Rotsgordel
C
Naaldboomgordel
D
Alpenweide

Slide 14 - Quizvraag

Waarom zijn er grote temperatuurverschillen tussen land en de zee?

Slide 15 - Open vraag

Temperatuurfactoren: land en zee
Gesteldheid aardoppervlak/ land-zeeverdeling:
Gesteldheid aardoppervlak/ land-zeeverdeling: water koelt minder snel af en warmt minder snel op.

Slide 16 - Tekstslide

Onthoud:
Land warmt snel op en koelt snel af. 
Water warmt langzaam op en koelt langzaam af. 

Slide 17 - Tekstslide

Op het plaatje zien we,
A
Aanlandige wind.
B
Aflandige wind.

Slide 18 - Quizvraag

Een aflandige wind in de winter is.....
A
Relatief warm , want water warmt snel op in de zomer.
B
Relatief koud, want water koelt langzaam af in de winter.
C
Relatief warm, want land warmt snel op de zomer.
D
Relatief koud, want land koelt snel af in de winter.

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Instructie H2 Par 4

Slide 21 - Tekstslide

LeesH2 par4. p57 en p58 
Bekijk goed Bron 1 en 2. 
Maak opdracht 1 en 2. 
(Frontale regens hoef je niet te kennen)

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Verdamping en condensatie
Verdamping = een vloeistof die in een gas verandert. 

Condensatie = een gas die in een vloeistof verandert. 

Koude lucht kan minder waterdamp  bevatten dan warme lucht. 

Slide 23 - Tekstslide

https://schooltv.nl/video/neerslag-hoe-ontstaat-regen-hagel-en-sneeuw/

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Stuwingsregens
Frontale regens (hoef je niet te kennen)
Frontale regens
Front betekent bosting

Frontale regens is een otsign van twee luchtsoorten. 
Warme en koude lucht. 

Wetmatigheid(regel) koude lucht is sterker dan warme lucht én dus moet warme lucht omhoog. Een gevolg is dat deze warme lucht opstijgt, afkoelt én condenseert. Gevolg= neerslag

Slide 26 - Tekstslide

Regen in de tropen

Slide 27 - Tekstslide

De Tropen

Slide 28 - Tekstslide

Savanne

Slide 29 - Tekstslide

De Savanne, een overgangsgebied

Slide 30 - Tekstslide

Tropisch regenwoud   -   Savanne                -             Steppe          -                Woestijn
Landschap rond de evenaar:

Slide 31 - Tekstslide

Tropisch regenwoud
Savanne 
Savanne 
Steppe
Steppe
Woestijn
Woestijn

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Stuwingsregen

Slide 34 - Tekstslide

ezelsbruggetje
Lij = blij (het is er droog)
Loef = droev(ig) (Er is hier veel neerslag)

Slide 35 - Tekstslide

Samen tekenen lange en korte waterkringloop.
(inclusief infiltratie, transpiratie, grondwaterstroming)

Slide 36 - Tekstslide

Maken HW Par4 neerslag
Opdracht 1 -5 + Samenvatten. 
(frontale regens hoef je niet te kennen en samen te vatten)

Slide 37 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 38 - Woordweb