Week 22 -3

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

¡Bienvenidos a la clase de Español!

Meneer Gómez

Hoy es ___________

Mañana es _____________

Terugblik

Terugblik: Bijvoeg. naamwoord

Kleding: werkwoord llevar + kledingstuk

ik draag	llevo
jij draagt	llevas
hij/zij draagt	lleva
wij dragen	llevamos
julllie dragen	lleváis
zij dragen	llevan

een t-shirt	una camiseta
een overhemd	una camisa
een broek	unos pantalones
een spijkerbroek	unos vaqueros
een jas	una chaqueta
een trui	un jersey
een blouse	una blusa

blanco/a (+s)

negro/a (+s)

gris (+es)

rojo/a (+s)

verde (+s)

azul (+es)

amarillo/a (+s)

lila (+s)

rosa (+s)

naranja (+s)

marrón (+es)

¿Qué vamos a hacer hoy? 

(Wat gaan wij vandaag doen?)

1. Capítulo 3 

HERHALEN

- BRON D - bijvoeglijke naamwoorden

- Het werkwoord "Llevar"

.

¿Qué necesitamos en la clase?

1. Libro "Paso adelante"

2. Laptop

3. Schrijft

¿Cuál es nuestro objetivo?

In het eind van de les:

1. Ik ken de plats van het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans

Ejercicios 4, 7, 12

2. Ik ken de namen van een aantal  kledingstukken

Ej. 11

3. Ik ken woorden om iemands uiterlijk te beschrijven.

Ejercicios 9, 10

Wat is ons doel?

¿Qué llevas hoy? 

                                                       llevar - dragen/aanhebben (kleding)

yo	llevo
tú	llevas
él/ella	lleva
nosotros	llevamos
vosotros	lleváis
ellos/ ellas	llevan

kleding: werkwoord llevar + kledingstuk

ik draag	llevo
jij draagt	llevas
hij/zij draagt	lleva
wij dragen	llevamos
julllie dragen	lleváis
zij dragen	llevan

een t-shirt	una camiseta
een overhemd	una camisa
een broek	unos pantalones
een spijkerbroek	unos vaqueros
een jas	una chaqueta
een jurk	un vestido
een rok	una falda

blanco/a (+s)

negro/a (+s)

gris (+es)

rojo/a (+s)

verde (+s)

azul (+es)

amarillo/a (+s)

lila (+s)

rosa (+s)

naranja (+s)

marrón (+es)

¡Escúchame!

La ropa

¿Qué llevas hoy?

Ella lleva un vestido rojo

Él lleva una camiseta negra y unas gafas.

Schrijf 1 zin met het werkwoord "llevar"

Schrijf 1 zin met het werkwoord "llevar"

El adjetivo: bijvoeglijke naamwoorden

                     Wat is een bijvoeglijke naamwoord?

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
Past zich altijd aan, aan het zelfstandig naamwoord

     mannelijk/vrouwelijk + enkelvoud/meervoud

                                                 De plaats:

                           Bijna altijd achter het zelfst. nw

                           De mooie jurk   -   El vestido bonito
                           Het blauwe huis   -   la casa azul
 

Color del vestido

El vestido rojo

La chica rubia

Ojos azules

Welk bijvoeglijk naamwoord past het beste bij de zin?

Mi hermano tiene los ojos (groen).

Mi hermano es (kort).

Mi padre es (lang).

Mis primas son muy (knap).

Mi madre tiene el pelo (bruin).

Mi primo es (grappig).

guapas

bajo

divertido

verdes

marrón

alto

19. Verplaats de bijvoeglijk naamwoorden in de juiste zin aan de hand van de zelfstandignaamwoorden en/of lidwoorden.

La casa es _________________.

Las playas son _________________.

Los conciertos son _________________.

bonita

divertidos 

bonitas

Verwijder de foute bijvoeglijke naamwoorden. Plak blokjes op de foute opties

La camiseta es      bonito         bonita

Tengo la talla       pequeño     pequeña

No tenemos tallas    grande      grandes

El Corte Inglés es un almacén  enorme  enormo

Tengo dos faldas          blanco      blancas

Es un vestido              negro      negra

Welk bijvoeglijk naamwoord past het beste bij de zin?

Mi hermana está (verliefd) de Enrique Iglesias.

Mi abuela tiene un coche (witte).

Ana compra unos zapatos (blauw)

Los abuelos de Pablo son (aardig).

El primo de Alicia es (knap).

Tenemos una terraza muy (groot).

simpáticos

blanco

grande

enamorada

guapo

azules

Ejercicios - Adjetivos

¡Hasta la próxima clase!