p1 les2: aan de slag

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Herzlich Willkommen

p1 les2: aan de slag

Heute (vandaag) 

- Rückblick

- Ziele (doelen) diese Periode

- Wortschatz

- Fragewörter

Lernziele Heute

Am Ende der Stunde:

- weet je wat je deze periode gaat leren

- kan je iemand begroeten

- ken je de persoonlijk voornaamwoorden, het werkwoord sein

- heb je woorden leren kennen over persoonlijke informatie en vraagwoorden

Letzte Stunde

- Leerdoelen van het jaar (Ziele des Jares)

- Wat wilden jullie leren?

- Deutsch & Deutschland

- Erwartungen und Absprachen

- Mindmap van mij, mindmap van jullie

Sprechen: gang van zaken

So viel wie möglich Deutsch

- jullie spreken mij er op aan als ik te weinig Duits spreek

- jullie spreken elkaar er op aan als jullie te weinig Duits spreken

- ik spreek jullie er op aan als jullie te weinig Duits spreken

Wortschatz: gang van zaken

Voor onze doelen heb je woordenschat nodig

actief: ongeveer 1000 woorden

passief: ongeveer 2500 woorden

Iedere les noteer je minimaal 3 woorden die je niet kende in je schrift - inclusief de betekenis (weet je het niet: uitmuntend.de)

Diese Periode

Aan het eind van deze periode

- kun je jezelf voorstellen, en vertellen over hobby's, familie en vrienden

- je kan simpele vragen stellen aan je klasgenoten

- je kan jezelf vergelijken met anderen

- je kent woordenschat en belangrijke zinnetjes die daarvoor nodig zijn

Wie heißt du?

Mein Name ist ... ?

Ich heiße ... ?

Ich bin ... ?

Begrüßung und Abschied 

Oefenen met elkaar begroeten

Begrüßung und Abschied 

Invullen juiste betekenissen in het Arbeitsbuch

Grammatik: 3 cirkels

Werkwoorden

Zinnen

Artikel & Nomen

Grammatik: Personalpronomen

ich                                                                         idewis

du

er / sie / es

wir

ihr

sie / Sie

Grammatik: Personalpronomen

Grammatik: sein

ich                  bin                                                               

du                   bist

er / sie / es     ist

wir                  sind

ihr                   seid

sie / Sie          sind

Grammatik: sein

er / sie / es     ist

Max ist  / Ilse ist

die Katze ist

sie / Sie          sind

Max und Ilse sind

die Katzen sind

Grammatik: sein

2 Übungen 

Jetzt (nu)

Arbeitsbuch S. 10, Aufgabe 1 und 2

Fragewörter

Hoe = wie

Waar = wo

Waarvandaan = woher

Wat = was

Wie = wer

Wanneer = wann

Waarom = warum

Welke = welche

Jetzt (nu)

Wörterliste S.27-28: Persönliche Information

46 Wörter
5 groepjes, 9 woorden per groepje opzoeken

gebruik: uitmuntend.de en andere sites

schrijf het niet direct in je boek, maar in je schrift! dan kun je makkelijker krassen

volgende keer corrigeren we de lijst

Nächste Stunde

- Übung mit Persönliche Informationen

- die Verben haben en mögen

- Kurze Fragen stellen 

- Vergleichen

Noteer hier 3 Duitse woorden die je niet kende

hij in het Duits is?

1. er
2. sie
3. es
4. ihr

U in het Duits is

1. Ihr
2. Sie
3. sie
4. du

ich ...

1. bin
2. bist
3. ist
4. seid

wir ...

1. bist
2. sein
3. seid
4. sind

Hier wil ik de volgende les aan werken

Dit heb ik daarvoor nodig