H13.2 les 4 Opgaven Chromatografie

Opgaven Chromatografie


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 4
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opgaven Chromatografie


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Chromatografie - les 4

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
  • Je kunt resultaten van een scheiding interpreteren
  • Je kunt redeneren over factoren die de scheiding beïnvloeden

Slide 2 - Tekstslide

kolomchromatografie
papierchromatografie
dunnelaag chromatografie (TLC)

Slide 3 - Tekstslide

papierchromatografie of dunnelaag chromatografie (TLC)

Slide 4 - Tekstslide

Elueren ('schoonspoelen') doe je met een vloeistof waarin alle stoffen goed oplossen. Dan spoelt de kolom leeg en kun je die opnieuw gebruiken.
Bij kolom-chromatografie worden stoffen gescheiden door de stoffen in een 'kolom' met stationaire fase-materiaal te gieten. 
Stoffen die goed hechten aan de stationaire fase, komen er later vanaf. In het plaatje: blauw is het langzaamst.

Slide 5 - Tekstslide

Referentiestoffen
De verdeling van een stof over de stationaire fase en de mobiele fase is afhankelijk van o.a. temperatuur en samenstelling van het oplosmiddel. Om te kunnen bepalen welke stoffen er aanwezig zijn in het mengsel, moet je op hetzelfde chromatogram ook referentiestoffen laten meelopen. 

Een referentiestof is een stof waarvan je vermoedt dat hij in het mengsel aanwezig is
Chromatogram waarin is onderzocht of shampoo arginine en/of taurine bevat
zuivere arginine in 3 concentraties
zuivere taurine in 3 concentraties

Slide 6 - Tekstslide

OPGAVE 1

Slide 7 - Tekstslide

UITWERKING OPGAVE 1

Slide 8 - Tekstslide

bepalend voor de scheiding/retentie tijd zijn:
- polariteit van stationaire fase en loopvloeistof: hydrofiel of hydrofoob?
- polariteit van de stoffen in het mengsel: hydrofiel of hydrofoob?

Onthoud: soort zoekt soort! 
polair blijft langer bij de polaire fase
polair: bijv -OH of -NH of C=O of C-Cl
(zoek het eventueel op, verschil in elektronegativiteit, Binas 40A)
apolair: C-H en aromatisch (ringstructuren, alleen VDW)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

structuren van A, B en C
OPGAVE 2

Slide 11 - Tekstslide


Kijk goed naar de structuren. Noteer de drie stoffen (A, B, C) in volgorde van polariteit. Dus de meest polaire stof eerst, dan de wat minder polaire stof en de meest apolaire stof als laatst.
A
ABC
B
BAC
C
CAB
D
BCA

Slide 12 - Quizvraag

verdelingsevenwicht
Afhankelijk van oplosbaarheid in de loopvloeistof (mobiele fase (m)) en hechting aan het papier/silica (stationaire fase (s)), zal een stof (A) zich verdelen over de twee fasen. 
Er treedt dus een verdelingsevenwicht op: 

Slide 13 - Tekstslide

denken - delen - uitwisselen
Welk van de drie stoffen zal de grootste Kv hebben? En de kleinste?
polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 14 - Tekstslide

A,B,C scheiden
Als loopvloeistof in de TLC wordt een mengsel van ethanol en aceton gebruikt. Aceton (propanon) is hierin de minst polaire stof. De silica op het oppervlak is de meest polaire stof. 


polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 15 - Tekstslide

UITWERKING
de meest polaire stof (B) heeft de hoogste concentratie in de polaire stationaire fase en de kleinste concentratie in de minder polaire mobiele fase, dus Kv van B is het grootst

de minst polaire stof (A) heeft de hoogste concentratie in de minder polaire mobiele fase en de laagste concentratie in de polaire stationaire fase. [A]s/[A]m is dus 
kleinste getal/grootste getal= kleinste Kv
polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 16 - Tekstslide

opgave 11, NOVA H13 (6VWO)

Slide 17 - Tekstslide

Welke van de eindsituaties is de juiste? 
Geef je antwoord op de volgende dia (zorg dat je een toelichting kunt geven).

Slide 18 - Tekstslide

Welke van de eindsituaties is de juiste?
A
B
C
D

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

opgave 12, NOVA H13 (6VWO)
Er bestaan meer manieren om een verschil te creëren tussen de stationaire fase en de mobiele fase dan een verschil in oplosbaarheid. Bij ion exchange chromatography wordt gebruik gemaakt van een kolom gevuld met bolletjes draagmateriaal met een sterk negatief geladen oppervlak. Hierdoor bepaalt het verschil in lading van de bestanddelen in het monster welke het snelst met de loopvloeistof zal worden meegevoerd (zie afbeelding)

Slide 21 - Tekstslide

TIPS voor opgave 12, NOVA H13 (6VWO)
                                    Deze kolom wordt gebruikt
                                    om eiwitketens te scheiden.


Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. De NH2-groep en de COOH-groep reageren met elkaar onder afsplitsing van water (condensatiereactie).
De lading van de eiwitketen wordt dus uitsluitend bepaald door de zijgroepen van de aminozuren.
losse aminozuren:
afsplitsen H2O:
eiwitketen:

Slide 22 - Tekstslide

TIPS voor opgave 12, NOVA H13 (6VWO)
In deze afbeelding zie je de zijgroepen in kleur weergegeven.
Zijgroepen met -NH2 kunnen in zuur milieu (pH <7) H+ opnemen en worden dan positief geladen (-NH3+)
Zijgroepen met -COOH kunnen in basisch milieu (pH > 7) H+ afstaan en worden dan negatief geladen (-COO-).

Maak nu opgave 12 in de online methode

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide