WRE 2TN - Cursus Taal - §6 Thematische Uitdrukkingen

WELKOM BIJ NEDERLANDS!
Zitten volgens plattegrond;
Pak je materiaal voor.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WELKOM BIJ NEDERLANDS!
Zitten volgens plattegrond;
Pak je materiaal voor.

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 4 - Taal
1. Lesdoelen
2. Herhaling vorige les
3. Herhaling letterlijk en figuurlijk taalgebruik
3. Thematische uitdrukkingen
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Startvraag
Welke muziek luister je graag?

Slide 3 - Tekstslide

  • Aan het einde van deze les weet je wat het verschil is tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik;
  • Aan het einde van deze les weet je wat uitdrukkingen zijn en heb je een aantal geleerd.
Lesdoelen

Slide 4 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord staat het eerst in een woordenboek?
A
doorgaans
B
degelijk
C
dwarsdoorsnede

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord staat het eerst in een woordenboek?
A
eigenaar
B
effen
C
eerlijk

Slide 7 - Quizvraag

Waar zoek je werkwoorden op in het woordenboek?
A
ik-vorm
B
hele werkwoord
C
verleden tijd
D
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn na de k de drie volgende letters in het alfabet?
A
H-I-J
B
L-M-N
C
J-I-L
D
L-M-O

Slide 9 - Quizvraag

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?
A
tijdschrift, boek, krant
B
krant, boek, tijdschrift
C
boek, tijdschrift, krant
D
boek, krant, tijdschrift

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 13 - Tekstslide

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 14 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 15 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 16 - Tekstslide

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 17 - Quizvraag

Dat is een vreemde vogel.
Is dit letterlijk of figuurlijk
A
letterlijk
B
figuurlijk
C
letterlijk en figuurlijk

Slide 18 - Quizvraag

Thematische uitdrukkingen
  • Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt. 
  • Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
  • Na regen komt zonneschijn.
  • Blaffende honden bijten niet.
  • Een oogje op iemand hebben.

Slide 19 - Tekstslide

Wat betekent:
de appel valt niet ver van de boom
A
als een appel valt rolt die niet ver weg
B
kinderen lijken vaak op de ouders
C
eens een rotte appel altijd een rotte appel
D
kinderen lijken vaak niet op hun ouders

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent:
daar komt de aap uit mouw
A
dat er ineens een aap uit je mouw komt
B
dat je schrikt van een aap
C
dat je iemand iets wijst maakt
D
nu blijkt wat werkelijk de bedoeling was

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent:
een addertje onder het gras
A
dat slangen gevaarlijk zijn
B
dat er iets achter zit
C
dat je niet op blote voeten door het gras moet lopen
D
de soep niet zo heet gegeten wordt als nodig

Slide 22 - Quizvraag

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 23 - Quizvraag

Toen Bram thuiskwam, vond hij de hond in de pot.
A
De hond was in de pan gesprongen
B
De hond had het eten opgegeten
C
De hond was verstoppertje aan het spelen
D
Bram kwam te laat thuis voor het eten. Alles was op.

Slide 24 - Quizvraag

Ze heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.
A
Ze was bijna gezakt, maar heeft het toch net gehaald.
B
Ze heeft haar diploma met goede cijfers gehaald.

Slide 25 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Wat:
Cursus Taal: §6 Thematische uitdrukkingen
blz 96/97
Hoe:
Samen
Hulp:
Docent
Tijd:
Tot de laatste vijf minuten van de les.
Klaar:
Kiezen uit:
- Puzzels achterin het lesboek maken
- leesboek
ZELFSTANDIG WERKEN

Slide 26 - Tekstslide