Quiz alle doelgroepen Ontwikkelingspsychologie

QUIZ TIME
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

QUIZ TIME

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel ontwikkelingsfasen kent de mens?
A
9
B
7
C
8
D
10

Slide 2 - Quizvraag

Baby
Peuter
Kleuter
Schoolkind
Puber
Adolescent
Volwassenen
Ouderen 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is er WAAR over de ontwikkeling van de motoriek?
A
De grove motoriek ontwikkelt zich eerder dan de fijne motoriek
B
De fijne motoriek ontwikkelt zich eerder dan de grove motoriek
C
Alle kinderen ontwikkelen zich op het gebied van motoriek even snel
D
Grove motoriek gaat om bewegingen van de handen en vingers

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is grove motoriek?
A
tekenen
B
Veters strikken
C
rennen
D
knippen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk ontwikkelingsaspect hoort empathie?
A
Lichamelijk
B
Cognitief
C
Sociaal - emotioneel
D
Persoonlijk

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke hoort er niet tussen? Voorwaarde voor schoolrijpheid;
A
Het kind moet zich leergierig zijn
B
Het kind moet zich al die tijd kunnen concentreren
C
Het kind moet voldoende ontwikkeld zijn op cognitief niveau
D
Het kind moet spreek- en taalvaardig zijn

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conformisme houdt in dat de kleuter zich aanpast aan de omgeving en niet wil opvallen?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genderidentiteit valt onder de emotionele ontwikkeling?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort niet bij empathisch vermogen?
A
Inleven in anderen
B
begrijpen hoe een ander zich voelt
C
bewust zijn van eigen gedrag
D
elkaar met rust laten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorwaarde voor veilige hechting?
A
Beperkt aantal opvoeders
B
Sprake van responsief gedrag
C
Voorspelbaar reageren
D
Borstvoeding geven

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tim (4) is net gestart op de basisschool. Het valt op dat Tim zich langzamer ontwikkeld dan leeftijdsgenootjes, uit gesprek met de ouders blijkt dat zij in een vechtscheiding liggen.

Mogelijk is de vechtscheiding een factor die de ontwikkeling momenteel bepaald. Welk soort factor is dit?
A
Interne factor
B
Zelfbepaling
C
Externe factor

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prenataal (voor de geboorte) zijn er meerdere woorden om de ongeboren mens te benoemen. Wat is de juiste volgorde?
A
Embryo – baby – foetus
B
Embryo – foetus – baby
C
Foetus – embryo – baby
D
Baby – embryo – foetus

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Baby's maken eerst nog geen bewuste gerichte bewegingen maar handelen vanuit reflex (bijv. grijpreflex, slikreflex en zuigreflex)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De peuterfase kenmerkt zich door:
A
Koppigheid en ik-besef
B
Lengtegroei
C
De ontwikkeling van de fijne motoriek
D
Samen delen en spelen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rond welke leeftijd komt een vrouw (gemiddeld gezien) in de menopauze?
A
40-45 jaar
B
45-50 jaar
C
50-55 jaar
D
45-55 jaar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

VANAF WELKE LEEFTIJD GAAT DE HERSENFUNCTIE ACHTERUIT?​
A
35 jaar
B
40 jaar
C
45 jaar
D
30 jaar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een peuter kan zich al goed in een ander verplaatsen, een peuter heeft empathie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de kleutertijd ontwikkelen kinderen hun handvoorkeur
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt het dat kleuters soms jokken?
A
Ze zijn heel stout
B
Ze hebben een grote fantasie
C
Ze kunnen nog niet zo goed praten
D
Ze willen niet gestraft worden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 4 opvoedstijlen hebben wij afgelopen jaar besproken?

A
De autoritatieve opvoedstijl Toegeeflijke opvoedstijl Autoritaire opvoedstijl De onverschillige of laissez-faire opvoedstijl
B
De communicatie opvoedstijl Toegeeflijke opvoedstijl Autoritaire opvoedstijl De onverschillige of laissez-faire opvoedstijl
C
De autoritatieve opvoedstijl Toegeeflijke opvoedstijl Strenge opvoedstijl De onverschillige of laissez-faire opvoedstijl
D
De autoritatieve opvoedstijl Zelfredzame opvoedstijl Autoritaire opvoedstijl De onverschillige of laissez-faire opvoedstijl

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekend het woord: 'Geslachtsrijpheid'?
A
Je wordt voor het eerst ongesteld
B
Vanaf dat moment ben je in staat om je voort te planten
C
Jongens krijgen hun eerste natte droom

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke leeftijd hoort bij de puber?
A
12-17
B
10-16
C
13-18
D
11-17

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schoolkinderen van 6 -12 kunnen de realiteit van fantasie goed onderscheiden.
A
Klopt!
B
Klopt niet!

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een puber (12-17) richt zich meer op leeftijdsgenoten waardoor groepsdruk een grote rol gaat spelen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vinden de meeste ouderen het positieve aan het ouder (leeftijd) worden?
A
ze hoeven niet meer te werken
B
ze leven in het moment
C
ze moeten niks meer en beslissen alles zelf
D
ze hebben meer tijd om op vakantie te gaan

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat waren de redenen dat vrouwen langer leven dan mannen? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
Mannen roken en drinken meer
B
Mannen vertonen meer risico gedrag
C
Mannen hebben gevaarlijke beroepen
D
Vrouwen zijn zich bewust van de gevaren

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conflicten tussen puber en ouders valt onder de volgende ontwikkeling?
A
Lichamelijke ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociale ontwikkeling
D
Emotionele ontwikkeling

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pubers kunnen denken dat in een gezelschap iedereen op hen let. Dit is een voorbeeld van?
A
Abstract denken
B
Kritisch denken
C
Egocentrisme
D
Zwart-wit denken

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke opvoedstijl past de volgende uitspraak?
Kind leert niets
Gevoel kind: eenzaam, in de steek gelaten en niet geliefd
A
De autoritatieve opvoedstijl
B
Toegeeflijke opvoedstijl
C
Autoritaire opvoedstijl
D
Laissez-faire opvoedstijl

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt het dat pubers soms gevaarlijke/grens overschrijdende dingen doen
A
Redeneren nog vanuit zichzelf
B
Kunnen risico lastig inschatten
C
Groepsdruk
D
Zowel A, B als C

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Menopauze
Overgang
Midlife crisis

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ouderen, maken nieuwe inzichten moeilijker eigen doordat?
A
Het geheugen niet meewerkt .
B
Ze niet meer willen leren.
C
Ze niet meer kunnen leren.
D
Afleren van oude gewoonten is lastig.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies