Argumentatiestructuur

Argumentatiestructuur
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Argumentatiestructuur

Slide 1 - Tekstslide

Standpunt
Argument 1
Subargument 1.1
Niet alle films zijn geschikt voor kinderen
Het is belangrijk dat de Kijkwijzer verplicht is
Kinderen kunnen het onderscheid nog niet maken tussen echt en fictie

Slide 2 - Sleepvraag

Welke argumentatiestructuur was dit?
A
Afhankelijke nevenschikking
B
Onafhankelijke nevenschikking
C
Enkelvoudige argumentatie
D
Onderschikkende argumentatie

Slide 3 - Quizvraag

Standpunt
Argument 1.1a
Argument 1.1b
Ik val op grappig en klein
Ik heb echt niks met haar
Zij is groot en serieus

Slide 4 - Sleepvraag

Welke argumentatiestructuur was dit?
A
Afhankelijke nevenschikking
B
Onafhankelijke nevenschikking
C
Enkelvoudige argumentatie
D
Onderschikkende argumentatie

Slide 5 - Quizvraag

Standpunt
Argument 1
Argument 2
Ik was in Italië
Ik was niet in Texas Steakhouse
Ik ben vegetariër

Slide 6 - Sleepvraag

Welke argumentatiestructuur was dit?
A
Afhankelijke nevenschikking
B
Onafhankelijke nevenschikking
C
Enkelvoudige argumentatie
D
Onderschikkende argumentatie

Slide 7 - Quizvraag

Standpunt
Argument 1.1a
Argument 1.1b
Ik ga niet op kanopolo
Mijn zus doet aan kanopolo
Ik wil niet bij dezelfde vereniging als mijn zus

Slide 8 - Sleepvraag

Welke argumentatiestructuur was dit?
A
Afhankelijke nevenschikking
B
Onafhankelijke nevenschikking
C
Enkelvoudige argumentatie
D
Onderschikkende argumentatie

Slide 9 - Quizvraag

Standpunt
Argument 1
Honden lijken net mensen
Honden zijn leuker dan katten

Slide 10 - Sleepvraag

Welke argumentatiestructuur was dit?
A
Afhankelijke nevenschikking
B
Onafhankelijke nevenschikking
C
Enkelvoudige argumentatie
D
Onderschikkende argumentatie

Slide 11 - Quizvraag

Verzwegen argument
Om iemand te overtuigen bij een meningsverschil, geef je argumenten. Sommige argumenten worden niet uitgesproken, maar toch spelen ze een rol. Dit noem je verzwegen argumenten.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het argument?
Als je met iemand praat over voetballen, zou je het volgende argument kunnen gebruiken:

“Ik vind de Nederlandse voetbalcompetitie steeds oninteressanter worden. Er spelen meer buitenlanders in dan Nederlanders."
Feitelijk argument: Er spelen meer buitenlanders in de competitie dan Nederlanders.

Slide 13 - Tekstslide

Er is nog een argument van belang, zonder dat dit argument direct wordt uitgesproken. Toch is dit wel een duidelijk argument voor iedereen.

‘als er meer buitenlanders dan Nederlanders in de voetbalcompetitie spelen, dan vind ik deze niet interessant’. 

Je beweert dus eigenlijk dat iedere voetbalcompetitie waar meer buitenlanders in spelen dan Nederlanders, niet interessant is.

Slide 14 - Tekstslide

Als...dan
Een verzwegen argument heeft vaak een vaste formulering: 
‘Als (argument), dan (standpunt)’. 

Het verzwegen argument van de zin ‘Ik vond het een gemakkelijke toets; we wisten alle antwoorden al’ luidt: ‘Als je alle antwoorden al weet, is een toets gemakkelijk

Slide 15 - Tekstslide

Het verzwegen argument
Wat is het verzwegen argument in de volgende zinnen?
TIP: Gebruik Als....dan...

Slide 16 - Tekstslide

Onze minister-president is een goede premier, omdat hij laat zien dat hij boven de partijen staat.

Slide 17 - Open vraag

Mensen zullen wel meer gaan autorijden, want de brandstof wordt steeds goedkoper.

Slide 18 - Open vraag

Meer zakgeld krijg je niet: je zus kreeg destijds evenveel.

Slide 19 - Open vraag

Iedereen zou evenveel belasting moeten betalen want bij de slager betalen we toch ook allemaal evenveel voor een karbonaadje?

Slide 20 - Open vraag