Les 1B

Communicatieve vaardigheden
Blok 2
Les 1B
Sadiye Tas
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMiddelbare schoolMBOvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Communicatieve vaardigheden
Blok 2
Les 1B
Sadiye Tas

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • Terugblik vorige les + opdracht
  • Uitleg theorie reader: Theorie 5.3: observatietechnieken
  • Uitleg theorie 5.4Observatiemethoden: opdracht in groepjes uitwerken
  • Uitleg theorie 5.5: factoren die de observatie kunnen beïnvloeden 
  • Opdracht theorie 5.6: zelfstandig lezen + samenvatting maken
  • Uitleg theorie 5.7: vastleggen van informatie
  • Oefenen met observeren 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Je kent de observatietechnieken en observatiemethoden
  • Je kent de factoren die de observatie kunnen beïnvloeden
  •  Je kan de informatie uit een observatie verwerken en vastleggen
  • Je kent de valkuilen bij observatie

Slide 3 - Tekstslide

Wat waren ook alweer waarnemen, signaleren en interpreteren?

Slide 4 - Open vraag

Herhaling
Waarnemen= opnemen van prikkels (prikkel= waarneming die een reactie veroorzaakt) die op je afkomen

Signaleren= Het opmerken van bijzonderheden in gedrag

Interpreteren= betekenis geven aan verzamelde informatie, vervolgens handel je hiernaar.


Slide 5 - Tekstslide

Herhaling: Observeren
  • Observeren is anders dan waarnemen. Waarnemen doe je altijd. Observeren doe je in een bijzondere situatie.
  • Doelgericht en objectief 
  • Waarnemen doe je altijd observeren doe je in een bijzondere situatie
  • Je formuleert altijd het doel van je observatie
  • Je beschrijft wie/wat/war en wanneer je gaat observeren
  • Observeren gaat altijd over het gedrag

Slide 6 - Tekstslide

Wat zou een observatiedoel zijn?

Slide 7 - Tekstslide

Wat valt je op?

Slide 8 - Tekstslide

5.3 Observatietechnieken
  • Wanneer je gaat observeren, bepaal je vooraf of jij participeert binnen de observatie of juist niet.

Twee soorten technieken: 

  • Participerend observeren (intern observeren)
  • Niet participerend (extern observeren)



Slide 9 - Tekstslide

Participerend observeren 
  •  Je bent dan actief bezig in de groep terwijl je meteen ook observeert. 
  • Je observeert en tegelijkertijd voer je de dagelijkse werkzaamheden uit
  • Intern observeren is een goede keuze wanneer je vraagstelling nog niet concreet is, daarna vraagstelling formuleren

Slide 10 - Tekstslide

Niet-participerend observeren
  • Bij deze manier van observeren ben je wel aanwezig in de groep, maar je neemt niet deel aan de activiteiten. 
  • Je richt je volledig op de observatie
  • Niet altijd uitvoerbaar, iemand moet jouw taken overnemen terwijl jij observeert

Slide 11 - Tekstslide

5.4: Observatiemethoden
Opdracht: werk in 2 of 3 tallen
1: Lees de observatiemethode 
2: Maak een korte samenvatting van de observatiemethode 
3: Schrijf in je samenvatting: het doel van de observatie
4: Bedenk een voorbeeld bij een observatiemethode

vrije observatie / gestructureerde observatie / intervalobservatie/ contextuele observatie / protocollaire observatie




Slide 12 - Tekstslide

5.5: Factoren die de observatie kunnen beïnvloeden 
Leesopdracht
  • Persoonlijke factoren: vooroordelen / persoonlijke ervaringen
  • Gezondheid van de cliënt 
  • Veranderingen in de werksituatie
  • Veranderingen in de omgeving
  • Gebeurtenissen en sfeer in de groep 

Slide 13 - Tekstslide

5.6: Verwerken van informatie
De resultaten van je observatie kun je op verschillende manieren verwerken.
  • beschrijven
  • tellen en turven
  • verbanden leggen

Slide 14 - Tekstslide

Beschrijven
  • Het schrijven van een observatieverslag
  • je beschrijft objectief 
  • Handig om steekwoorden te gebruiken
  • Voordeel van deze methode: je bepaalt zelf wat je wel en niet noteert op basis van je observatiedoel
  • Nadeel van deze methode: tijdrovend

Slide 15 - Tekstslide

Tellen en turven
  • Je werkt met een observatieschema 
  • In dit schema staan observatievragen
  • Je kruist aan of turft wanneer de persoon het omschreven gedrag laat zien
  • Je gebruikt deze methode bv wanneer je wilt weten hoe vaak iets voorkomt of hoelang iets duurt.
  • Gestructureerde manier en objectief
  • makkelijk en kost weinig tijd

Slide 16 - Tekstslide

Verbanden leggen
  • Je kunt informatie verwerken door verbanden te leggen tussen de gegevens die je hebt verzameld.
  • Verbanden leggen: je krijgt een ander beeld van de situatie.

Slide 17 - Tekstslide

5.7: Vastleggen van informatie
  • Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zodra jij jouw observaties opslaat in een dossier of archief, valt deze informatie onder de AVG.
  • De cliënt heeft recht op inzage van zijn of haar persoonsgegevens
  • De ouders van een minderjarige cliënt tot zestien jaar mogen altijd hun dossier of dat van hun kind inzien

Slide 18 - Tekstslide

Rapporteren
  • Rapporteren= vastleggen van informatie
  • verzamelde informatie kun je delen met de persoon/ ouders en verzorgers / collega's / leidinggevende
  • handig om op latere momenten te kijken hoe de situatie in het verleden was.
  • je bewaart opgedane kennis
  • mondeling en schriftelijk

Slide 19 - Tekstslide