Als er elektrische energie door een kabel stroomt, dan wordt een deel van de energie omgezet in warmte.
Dit noemen we energieverlies.
Hoe hoger de spanning des te kleiner het energieverlies.
Slide 3 - Tekstslide
pak je binas
zoek op
vermogen
Wat staat daar allemaal bij?
We gaan bekijken wat vermogen is en ermee rekenen.
Slide 4 - Tekstslide
Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
vermogen = hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.
Het symbool voor vermogen is P en wordt uitgedrukt in Watt
Een wasmachine verbruikt tussen de 2500 en de 3000 W
Slide 5 - Tekstslide
Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
Het vermogen (P) is afhankelijk van twee factoren.
1 = spanning (U) (in Volt)
2 = stroomsterkte (I) (in Ampere)
Berekenen vermogen: P = U x I
Het vermogen wordt gemeten in W (watt)
Slide 6 - Tekstslide
Vermogen en energie, reken uit
Tijdens het starten van een auto levert de accu van 12 V een stroom van 50 A.
Bereken het vermogen.
P = U x I
P= 12 x 50 = 600 W
Slide 7 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een elektrische grasmaaier wordt aangesloten op een spanning van 230 V. De stroomsterkte door de motor is 4 A.
Bereken het vermogen van de motor.
P = U x I
P=230 x 4
P= 960 W
Slide 8 - Tekstslide
Vermogen en energie, reken uit
Op het lampje van een zaklamp staat 2,2 V en 50 mA
Hoe groot is het vermogen van dit lampje?
reken uit en ga als volgt te werk
schrijf eerst de formule op.
vul dan in wat je weet
Let op dat je de goede getallen invult, reken mA terug naar A.
Slide 9 - Tekstslide
Vermogen en energie
Energieverbruik ( kWh)
Het energieverbruik (E) is afhankelijk van twee factoren:
1 = vermogen (P) (in kilowatt kW)
2 = tijd (in uren)
Berekenen energieverbruik:
E = P x t
Het energieverbruik wordt gemeten in kWh
Slide 10 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
Slide 11 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
P = 50 W = 0,050 kW
E = P x t =
E= 0,050 x 3
E=0,15 kWh
Slide 12 - Tekstslide
Vermogen en energie
Energieverbruik
De Joule is de officiele eenheid voor energie, maar op de energienota en op de energiemeter staat wat anders, namelijk kWh (kilowattuur)
Berekenen energieverbruik in kWh:
E = P x t
P = kW (kilowatt) en t = h (uren)
1 kWh = 3.600.000 J (= 3,6 MJ)
Slide 13 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in kilowattuur.
Slide 14 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in kilowattuur.
kWh: E = P x t = 3 x (2,5 : 60)
E = 0,125 kWh
Slide 15 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een kruimeldief heeft een vermogen van 100 watt en kan maximaal 9 minuten gebruikt worden.
Bereken het energieverbruik in kilowattuur.
kWh: E = P x t
E=0,1 x (9 : 60) = 0,015 kWh
Slide 16 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1500 watt en wordt gemiddeld 2 uur per week gebruikt. 1 kWh kost 13 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de stofzuiger.
E = P x t =
E=1,5 x 2, E=3 kWh
kosten = 3 x €0,13 = €0,39
Slide 17 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een elektromotor in een elektrische fiets heeft een vermogen van 250 watt. Patrick fietst iedere dag 50 min om op school te komen. 1 kWh kost 50 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de elektrische fiets.
E = P x t =
E=0,25 x0,833 (50/60) = 0,21 kWh
kosten = 0,21 x €0,50 = €0,105
Slide 18 - Tekstslide
Tip
Je mag vermogens van verschillende apparaten bij elk optellen om te berekenen hoeveel elektrische energie ze hebben verbruikt.
Dan moeten ze natuurlijk wel dezelfde tijd hebben aangestaan.
zie voorbeeldopdracht 2 blz. 35
Slide 19 - Tekstslide
Samen inoefenen/huiswerk
Paragraaf 1.3 Vermogen en Energie
Opgave 1 - 4 + 7 + 9 (blz.36)
Slide 20 - Tekstslide
1.2 Vermogen en energie
EXTRA VOORBEELDEN
Slide 21 - Tekstslide
Vermogen en energie
Een elektrische kachel heeft een vermogen van 2000 W en staat 4 uur aan.